Herhaling zinsdelen

Deze les:
  • Nakijken oefentoets grammatica zinsdelen; 
  • Waar hebben jullie behoefte aan?; 
  • Oefenen met de zinsdelen.  
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Deze les:
  • Nakijken oefentoets grammatica zinsdelen; 
  • Waar hebben jullie behoefte aan?; 
  • Oefenen met de zinsdelen.  

Slide 1 - Slide

De zinsdelen: 
  • PV 
  • OW
  • WWG 
  • NWG
  • LV
  • MV
  • BWB
  • VV  

Slide 2 - Slide

Het werkwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde bevat altijd een vorm van een koppelwerkwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 3 - Quiz

In een zin met een naamwoordelijk gezegde staat nooit een lijdend voorwerp.
A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk deel in deze zin?

Blijft / je broer / komende jaren / automonteur?
A
blijft
B
blijft [automonteur]

Slide 5 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk deel in deze zin?
Bij dit spel / lijkt / elke deelnemer / de verliezer /
te worden.
A
lijkt
B
lijkt te worden
C
lijkt [de verliezer]
D
lijkt [de verliezer] te worden

Slide 6 - Quiz

Wat is het naamwoordelijk deel in deze zin?

Over uw bezorgservice/ zijn / wij / meestal /
zeer tevreden / geweest.
A
[tevreden]
B
[zeer tevreden]
C
zijn
D
zijn geweest

Slide 7 - Quiz

Wat is het naamwoordelijk deel in deze zin?

De nieuwe buurvrouw / blijkt / een teamgenoot van mijn moeder/ te zijn.
A
blijkt
B
blijkt te zijn
C
[een teamgenoot]
D
[een teamgenoot van mijn moeder]

Slide 8 - Quiz

Heeft deze zin een werkwoordelijk gezegde (wg) of naamwoordelijk gezegde (ng)?
Na de vulkaanuitbarsting / bleek / de stad/ onbegaanbaar/ te zijn geworden.
A
WG
B
NG

Slide 9 - Quiz

Heeft deze zin een werkwoordelijk gezegde (wg) of naamwoordelijk gezegde (ng)?
De strenge directeur/ schijnt / in zijn vrije tijd / een fantastische goochelaar/ te zijn.
A
WG
B
NG

Slide 10 - Quiz

Heeft deze zin een werkwoordelijk gezegde (wg) of naamwoordelijk gezegde (ng)?
De leerling/ schijnt / de antwoorden / snel / na te kijken.
A
WG
B
NG

Slide 11 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde van deze zin?

Die jongen zou ik graag beter leren kennen.
A
zou
B
zou leren
C
zou beter leren
D
zou leren kennen

Slide 12 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde van deze zin?

Mogen wij vanavond bij u blijven eten?
A
mogen
B
mogen blijven
C
mogen blijven eten
D
Er is geen WG

Slide 13 - Quiz

Wat is het naamwoordelijk gezegde van deze zin?
Volgens mij / is / jouw oom / altijd / een ontzettend grappige man.
A
is [jouw oom]
B
is [altijd]
C
is [een ontzettend grappige man]
D
Er is geen NG

Slide 14 - Quiz

Wat is het naamwoordelijk gezegde van deze zin?
Het nieuwe boek / was / vanaf de eerste druk / zeer populair.
A
was [het nieuwe boek]
B
was [zeer populair]
C
was
D
Er is geen NG

Slide 15 - Quiz

Wat is het naamwoordelijk gezegde van deze zin?
In jouw kamer / schijnt/ alles / zeer overzichtelijk / te zijn.
A
schijnt [alles]
B
schijnt [zeer overzichtelijk]
C
schijnt te zijn
D
schijnt [zeer overzichtelijk] te zijn

Slide 16 - Quiz

Wat is het naamwoordelijk gezegde van deze zin?
De betrapte man / moest / een nacht / op het politiebureau / blijven.
A
moest [een nacht]
B
moest [een nacht] blijven
C
moest [op het politiebureau] blijven
D
Er is geen NG

Slide 17 - Quiz

Wat zijn de koppelwerkwoorden?

Volgens onderzoek zijn de meeste coronapatiënten ouderen.
A
zijn
B
geen koppelwerkwoord

Slide 18 - Quiz

Wat zijn de koppelwerkwoorden?

Langs de rivier waren sportieve koppels aan het hardlopen.
A
waren
B
aan het hardlopen
C
waren aan het hardlopen
D
geen koppelwerkwoord

Slide 19 - Quiz

Welk voorzetselvoorwerp hoort bij:
je hechten ....

Slide 20 - Open question

vertrouwen ...

Slide 21 - Open question

streven ...

Slide 22 - Open question

Informeren ...

Slide 23 - Open question

Twijfelen ...

Slide 24 - Open question

Hopen ...

Slide 25 - Open question

Klagen ...

Slide 26 - Open question

Verlangen ...

Slide 27 - Open question

Maak een zin met:
Je hechten aan

Slide 28 - Open question

Vertrouwen op:

Slide 29 - Open question

Streven naar:

Slide 30 - Open question

Informeren naar:

Slide 31 - Open question

Twijfelen aan:

Slide 32 - Open question

Hopen op:

Slide 33 - Open question

Klagen over:

Slide 34 - Open question

Verlangen naar:

Slide 35 - Open question

Wat wil je de volgende les herhaald hebben?

Slide 36 - Mind map