Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde en werkwoorden

In deze quiz oefenen we vandaag enkele woordsoorten en zinsdelen.
Maar welke andere onderdelen van spelling moet je nog meer kennen voor de toets?
A
leestekens, meervoud zelfstandig naamwoorden, hoofdletters, onvoltooid deelwoord
B
leestekens, meervoud zelfstandig naamwoorden, woordsoorten
C
leestekens, meervoud zelfstandig naamwoorden, zinsdelen
D
leestekens, meervoud zelfstandig naamwoorden, hoofdletters, hele werkwoord, onvoltooid deelwoord
1 / 46
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

In deze quiz oefenen we vandaag enkele woordsoorten en zinsdelen.
Maar welke andere onderdelen van spelling moet je nog meer kennen voor de toets?
A
leestekens, meervoud zelfstandig naamwoorden, hoofdletters, onvoltooid deelwoord
B
leestekens, meervoud zelfstandig naamwoorden, woordsoorten
C
leestekens, meervoud zelfstandig naamwoorden, zinsdelen
D
leestekens, meervoud zelfstandig naamwoorden, hoofdletters, hele werkwoord, onvoltooid deelwoord

Slide 1 - Quiz

Slide 2 - Slide

Gisteren in de les moest je een vragenlijst invullen over jouw toetsvoorbereiding. Je kon kiezen hoe je van plan bent te gaan leren. Hoe ga jij je vandaag voorbereiden op de toets Nederlands?

Slide 3 - Open question

Ik heb de vragenlijst voorbereiding toets gisteren ingevuld en ingeleverd.
Ja , dat heb ik gedaan.
Nee, dat heb ik niet gedaan.

Slide 4 - Poll

Wat heb je volgende week op school in het lokaal tijdens het toetsmoment Nederlands nodig in de les?
A
Leesboek en iPad.
B
Leesboek en etui.
C
iPad en Talent leerwerkboek
D
Leesboek en rekenmachine.

Slide 5 - Quiz

Grammatica 
Zinsdelen (gezegde) 
Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde 

Woordsoorten (werkwoorden)
Zelfstandig werkwoord 
Koppelwerkwoord
Hulpwerkwoord


Slide 6 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
Iemand doet iets
Katja schijnt met de zaklamp

Naamwoordelijke gezegde
Iemand is iets of wordt iets
Oscar schijnt heel betrouwbaar te zijn.

Slide 7 - Slide

Eva kreeg een neptas van 'Gucci'.

A
kreeg is het werkwoordelijk gezegde
B
kreeg is het naamwoordelijk gezegde

Slide 8 - Quiz

Eva had een échte Gucci-tas willen hebben.

A
had willen hebben is het werkwoordelijk gezegde
B
had willen hebben is het naamwoordelijk gezegde

Slide 9 - Quiz


Jan is een goede medewerker.
A
werkwoordelijk gezegde, want iemand doet iets.
B
naamwoordelijk gezegde, want iemand is iets.

Slide 10 - Quiz

Hij zou elke dag wel willen fietsen.
A
Deze zin heeft een werkwoordelijk gezegde.
B
Deze zin heeft een naamwoordelijk gezegde.

Slide 11 - Quiz

Hij schijnt jarig te zijn.
A
werkwoordelijk gezegde, want iemand doet iets.
B
naamwoordelijk gezegde, want iemand is iets.

Slide 12 - Quiz

Grammatica 
Zinsdelen (gezegde) 
Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde 

Woordsoorten (werkwoorden)
Zelfstandig werkwoord 
Koppelwerkwoord
Hulpwerkwoord


Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Werkwoorden

Het belangrijkste werkwoord van een zin is het koppelwerkwoord (kww) bij een naamwoordelijk gezegde (ng).

Het belangrijkste werkwoord van een zin is het zelfstandig werkwoord (zww) bij een werkwoordelijk gezegde (wg).

Hulpwerkwoorden (hww) worden gebruikt in een naamwoordelijk gezegde en werkwoordelijk gezegde. Maar alleen als er twee of meer werkwoorden in de zin staan! Het zijn alle werkwoorden die overblijven nadat je het koppelwerkwoord (kww) of zelfstandig (zww) hebt gevonden. 

Slide 15 - Slide

Dus eigenlijk... 
Naamwoordelijk gezegde            koppelwerkwoord 

   hulpwerkwoord      

Werkwoordelijk gezegde           zelfstandig werkwoord 

Slide 16 - Slide

Werkwoorden

Het hulpmiddel om het belangrijkste werkwoord van een zin te vinden (wg met zww en ng met kww) is de verdwijnproef. 

Voorbeeld werkwoordelijk gezegde

Anna zal wel hebben zitten balen daar.     zal  (= hulpwerkwoord)
Anna heeft wel zitten balen daar.       heeft  (= hulpwerkwoord)
Anna zit wel (te) balen daar.     zit  (= hulpwerkwoord)
Anna baalt wel daar.  (balen) zelfstandig werkwoord

Slide 17 - Slide

Werkwoorden

Het hulpmiddel om het belangrijkste werkwoord van een zin te vinden (wg zww en ng kww) is de verdwijnproef. 

Voorbeeld naamwoordelijk gezegde

De kolibrie blijkt het snelste dier op aarde te zijnblijkt hulpwerkwoord
De kolibrie is het snelste dier op aarde.  (zijn) koppelwerkwoord

Slide 18 - Slide

Hulpwerkwoorden bij een werkwoordelijk gezegde.
Zin: Hij wil maar niet luisteren.
A
'wil' is het hulpwerkwoord
B
'luisteren' is het hulpwerkwoord
C
'wil' en 'luisteren' zijn de hulpwerkwoorden

Slide 19 - Quiz

Hulpwerkwoorden bij een werkwoordelijk gezegde.
Zin: Moet je hem zien staan kijken.
A
'moet' is het hulpwerkwoord
B
'moet' en 'zien' zijn de hulpwerkwoorden
C
'moet', 'zien' en 'staan' zijn de hulpwerkwoorden
D
'moet', 'zien', 'staan' en 'kijken' zijn de hulpwerkwoorden

Slide 20 - Quiz

Hulpwerkwoorden bij een werkwoordelijk gezegde.

Zin: Diana doet nooit buikoefeningen.
A
'doet' is het hulpwerkwoord.
B
'doet' is een koppelwerkwoord, want er is maar één werkwoord.
C
'doet' is een zelfstandig werkwoord, want er is maar één werkwoord.

Slide 21 - Quiz

Hulpwerkwoorden bij een naamwoordelijk gezegde.
Zin: Dat kan haast niet waar zijn.
A
'kan' is het hulpwerkwoord.
B
'kan' en 'zijn' zijn de hulpwerkwoorden

Slide 22 - Quiz

Hulpwerkwoorden bij een naamwoordelijk gezegde.
Zin: Het schijnt niet zo te mogen zijn.
A
'schijnt' is het hulpwerkwoord.
B
'schijnt' en 'mogen' zijn de hulpwerkwoorden
C
'schijnt', 'mogen' en 'zijn' zijn de hulpwerkwoorden

Slide 23 - Quiz

Hulpwerkwoorden bij een naamwoordelijk gezegde.

Zin: Mijn vader is politieagent.
A
'is' is het hulpwerkwoord.
B
'is' is een koppelwerkwoord, want er is maar één werkwoord.
C
'is' is een zelfstandig werkwoord, want er is maar één werkwoord.

Slide 24 - Quiz

Persoonsvorm
Zinsdelen
Onderwerp 
Werkwoordelijk gezegde 
Naamwoordelijk gezegde 
Lijdend voorwerp 
Afkorting zww
Afkorting kww
De zin van tijd veranderen. 
Verdeel de zin in zinsdelen. Alles wat voor de PV staat, is één zinsdeel. 
Wie of wat doet er iets? 
Alle werkwoorden uit de zin inclusief persoonsvorm
Werkwoorden + naamwoordelijk deel. 
zelfstandig werkwoord
koppelwerkwoord
Wie of wat + wg + o 

Slide 25 - Drag question

Werkwoordelijk gezegde
Iemand doet iets
Katja schijnt met de zaklamp. 

De samenleving vergrijst. 
Jeffrey wil medicijnen gaan studeren. 
Dat heb je goed gezegd. 

Slide 26 - Slide

Naamwoordelijke gezegde
Iemand is iets of wordt iets
Oscar schijnt heel betrouwbaar te zijn.

Rosa is hoogbegaafd. 
Hun relatie lijkt voorbij. 
Ricks smoesje bleek waar te zijn. 

Slide 27 - Slide

Naamwoordelijke gezegde
Zinsdelen
Persoonsvorm 
Zinsdeelstrepen
Werkwoordelijk gezegde
Onderwerp
Lijdend voorwerp 

woordsoorten
hulpwerkwoord 
zelfstandigwerkwoord 
Zinsdelen
Persoonsvorm 
Zinsdeelstrepen
Naamwoordelijk gezegde
Onderwerp
GEEN Lijdend voorwerp!

woordsoorten
hulpwerkwoord
koppelwerkwoord

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Naamwoordelijke gezegde
Iemand is iets of wordt iets

Helaas er komt nog wel iets bij... Als de zin een naamwoordelijk gezegde heeft moet je ook een naamwoordelijk deel opschrijven.


Slide 30 - Slide

Naamwoordelijke gezegde

Een naamwoordelijk gezegde heeft een werkwoordelijk deel, het koppelwerkwoord. 
 Maar ook een naamwoordelijk deel, een woord dat geen werkwoord is. 

Slide 31 - Slide

Naamwoordelijke gezegde

Voorbeeld 1
De meester is gek. 
is = koppelwerkwoord 
Wat is de meester? 
gek = naamwoordelijk deel 
is gek = naamwoordelijk gezegde 

Slide 32 - Slide

Naamwoordelijke gezegde

Voorbeeld 2
Jan is een goede medewerker.
is = koppelwerkwoord
Wat is Jan? 
een goede medewerker = naamwoordelijk deel 
 is een goede medewerker = naamwoordelijk gezegde 

Slide 33 - Slide

Naamwoordelijke gezegde

Voorbeeld 3
Hij schijnt gitarist te zijn geweest.
geweest = koppelwerkwoord
schijnt zijn = hulpwerkwoord
schijnt te zijn geweest = werkwoordelijk deel 
Wat is hij geweest?
gitarist = naamwoordelijk deel 
 schijnt gitarist te zijn geweest = naamwoordelijk gezegde 

Slide 34 - Slide

Naamwoordelijke gezegde

Voorbeeld 2
Hij schijnt jarig te zijn. 
schijnt = hulpwerkwoord 
zijn = koppelwerkwoord
schijnt te zijn = werkwoordelijk deel
Wat schijnt hij te zijn? 
naamwoordelijk deel = jarig 
schijnt jarig te zijn = naamwoordelijk gezegde 

Slide 35 - Slide

Koppelwerkwoord
Een naamwoordelijk gezegde heeft altijd een koppelwerkwoord:
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
Hulpwerkwoord
Als er méér werkwoorden in de zin staan naast het koppelwerkwoord, zijn de overige werkwoorden allemaal hulpwerkwoorden.
Als er meer dan één werkwoord in de zin staat, is de persoonsvorm altijd een hulpwerkwoord.
Zelfstandig werkwoord
In een zin met een werkwoordelijk gezegde staat altijd een zelfstandig werkwoord.


Slide 36 - Slide

Over de resultaten van de ploeg was de coach niet tevreden.
Pv + ow + wg /ng?

Slide 37 - Open question

Slide 38 - Slide

Hoe vaak worden daders op heterdaad betrapt door de politie?
Pv + ow + wg/ng?

Slide 39 - Open question

Slide 40 - Slide

Op de volgende dia's staan nog een aantal voorbeeldzinnen die uitgelegd worden. 

Er staan zinnen met een werkwoordelijk gezegde en een naamwoordelijk gezegde. 


Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Slide

Persoonsvorm
Zinsdelen
Onderwerp 
Werkwoordelijk gezegde 
Naamwoordelijk gezegde 
Lijdend voorwerp 
Afkorting zww
Afkorting kww
De zin van tijd veranderen. 
Verdeel de zin in zinsdelen. Alles wat voor de PV staat, is één zinsdeel. 
Wie of wat doet er iets? 
Alle werkwoorden uit de zin inclusief persoonsvorm
Werkwoorden + naamwoordelijk deel. 
zelfstandig werkwoord
koppelwerkwoord
Wie of wat + wg + o 

Slide 46 - Drag question