Woordsoorten V1

Woordsoorten
§2, §4, §6, §8, §10 en §12
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Woordsoorten
§2, §4, §6, §8, §10 en §12

Slide 1 - Slide

Woordsoorten
§2 Zelfstandig naamwoord en lidwoord (p. 206)
§4 Bijvoeglijk naamwoord (p. 210)
§6 Zelfstandig, hulp- en koppelwerkwoord (p. 214)
§8 Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord (p. 218)
§10 Voorzetsel (p. 222)
§12 Bijwoord (p. 226)

Slide 2 - Slide

Wat moet je weten?
  • Leer de namen en afkortingen van alle woordsoorten.
  • Zorg dat je ze allemaal kunt herkennen in de zin.

Slide 3 - Slide

olw - onbepaald lidwoord
blw - bepaald lidwoord
azn - abstract zelfstandig naamwoord
czn - concreet zelfstandig naamwoord
zn-e - eigennaam
bn - bijvoeglijk naamwoord
st.bn - stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

zww - zelfstandig werkwoord
kww - koppelwerkwoord
hww - hulpwerkwoord
pers.vnw - persoonlijk voornaamwoord
bez.vnw - bezittelijk voornaamwoord
vz - voorzetsel
bw - bijwoord


Slide 4 - Slide

§2 Lidwoord
In het Nederlands hebben we 3 lidwoorden: de, het, een.

Bepaald lidwoord (blw): de, het
Onbepaald lidwoord (olw): een

LET OP: het is alleen een lidwoord als het bij een zelfstandig naamwoord hoort!

Slide 5 - Slide

§2 Lidwoord
WEL een lidwoord:
Pak het wasmiddel even.
Ik heb een superleuk afspraakje vanavond.

GEEN lidwoord:
Waar is het gebleven?
Er is er nog een over.

Slide 6 - Slide

§2 Zelfstandig naamwoord
Zelfstandig naamwoorden zijn mensen, dieren, dingen, planten, concepten, gevoelens etc. 

Voorbeelden zn: vrouw, leeuw, doos, appelboom, vriendschap, verdriet, droom, planeet, seizoen, jaar.

Slide 7 - Slide

§2 Zelfstandig naamwoord
Zelfstandig naamwoorden die bestaan in de fysieke wereld zijn concrete zelfstandig naamwoorden (czn): planeet, vrouw, appelboom etc.

Zelfstandig naamwoorden die NIET bestaan in de fysieke wereld zijn abstracte zelfstandig naamwoorden (azn): vriendschap, verdriet, droom, jaar, dag etc.

Slide 8 - Slide

§2 Zelfstandig naamwoord
Een speciale categorie zelfstandig naamwoord is de eigennaam (zn-e). Dit zijn de specifieke namen van mensen, dieren, plaatsen etc.

goudvis = czn                                    -> Bluppie = zn-e
jongen = czn                                      -> Amir = zn-e
waterpolovereniging = azn         -> MNC Dordrecht = zn-e

Slide 9 - Slide

§4 Bijvoeglijk naamwoord
Bijvoeglijk naamwoorden geven meer informatie over het zelfstandig naamwoord. 

Vaak staan ze voor het zelfstandig naamwoord, maar ze kunnen ook op een andere plaats in de zin staan! 

Dat nieuwe meisje is echt fantastisch!

Slide 10 - Slide

§4 Bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord kan ook in de vergrotende of overtreffende trap staan.

Die jongen is veel aardiger dan jouw vriend.
Jelle is het snelst van de hele klas.
Die jurk is net zo mooi als de vorige jurk die je liet zien.

Slide 11 - Slide

§4 Bijvoeglijk naamwoord
Een speciale categorie bijvoeglijk naamwoord is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord (st.bn).

Het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord vertelt van welk MATERIAAL het zelfstandig naamwoord is gemaakt.

de katoenen broek, het houten vogelhuisje, de aluminium plaat

Slide 12 - Slide

§6 Werkwoorden
Om de werkwoorden goed te kunnen benoemen moet je eerst twee stappen doorlopen:

  • Verzamel alle werkwoorden in de zin.
  • Kijk of de zin een naamwoordelijk of een werkwoordelijk gezegde heeft.

Slide 13 - Slide

§6 Werkwoorden
Heb je een naamwoordelijk gezegde? 

  • Belangrijkste werkwoord in de zin = koppelwerkwoord (kww).
  • Heeft de zin meer dan 1 werkwoord? Dan is de rest hulpwerkwoord (hww).

Slide 14 - Slide

§6 Werkwoorden
Heb je een werkwoordelijk gezegde? 

  • Belangrijkste werkwoord in de zin = zelfstandig werkwoord (zww).
  • Heeft de zin meer dan 1 werkwoord? Dan is de rest hulpwerkwoord (hww).

Slide 15 - Slide

Voorbeelden:
Mariam lijkt me erg aardig.
                kww

Mariam zou verschrikkelijk gemeen geweest zijn.
                 hww                                                    kww      hww

Mariam is tegen mij alleen maar vriendelijk geweest.
                hww                                                                      kww

Slide 16 - Slide

Voorbeelden:
Ik ga zwemmen.
   hww   zww

Ik zou gezwommen hebben.
    hww        zww            hww

Ik heb gisteren gezwommen.
    hww                        zww

Slide 17 - Slide

§8 Persoonlijk voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord is een klein woordje dat verwijst naar een persoon, dier of ding.

Lieke is een nieuw meisje in onze klas. Ze is erg aardig. Ik heb al met haar gepraat.
Weet jij waar mijn boek is? Ik kan het nergens vinden.

Slide 18 - Slide

§8 Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord staat voor een zelfstandig naamwoord en vertelt wie de eigenaar is van dat zelfstandig naamwoord.

Dat is jouw boek.
Waar staan jullie fietsen?
Ik ben m'n oplader kwijt.

Slide 19 - Slide

LET GOED OP:
Waar is het schriftje? O, laat maar, het ligt daar.
                blw                                         pers.vwn

Die poster is niet van jullie! Die lelijke daar, dat is jullie poster!
                                         pers.vnw                                      bez.vnw

Slide 20 - Slide

§10 Voorzetsels
Voorzetsels zijn woorden die verschillende stukjes zin (zelfstandig naamwoorden, gebeurtenissen etc.) met elkaar verbinden. Ze geven aan wat de relatie tussen die stukjes zijn in bijvoorbeeld de plaats of in de tijd.

Dat klinkt een beetje vaag, dus kijk vooral naar de plaatjes op de volgende dia.

Slide 21 - Slide

§10 Voorzetsels

Slide 22 - Slide

§12 Bijwoorden
Bijwoorden zijn losse woorden die meer informatie geven over de zin, een werkwoord of een bijvoeglijk naamwoord. Ze vertellen HOE, WANNEER, WAAR, WAAROM.

Gisteren zag ik opeens mijn fietssleutel onder de koelkast uitsteken. Ik was hem al een tijdje kwijt, maar daar had ik nog niet gekeken.

Slide 23 - Slide

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
czn
zn-e
blw
olw
hww
zww
pers.
vnw
bez.
vnw
bn
st.bn
vz
bw
azn
kww
Vanwege
de
regen
gaat
jullie
coach
een
belangrijke
minder
wedstrijd
verplaatsen.
straks

Slide 24 - Drag question

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
czn
zn-e
blw
olw
hww
zww
pers.
vnw
bez.
vnw
bn
st.bn
vz
bw
azn
kww
Waar
is
de
oude,
papieren
opdracht
haar?
van

Slide 25 - Drag question

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
czn
zn-e
blw
olw
hww
zww
pers.
vnw
bez.
vnw
bn
st.bn
vz
bw
azn
kww
Een
wollen
trui
is
volgens
mij
warmer.
veel

Slide 26 - Drag question

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
czn
zn-e
blw
olw
hww
zww
pers.
vnw
bez.
vnw
bn
st.bn
vz
bw
azn
kww
Mijn
oudste
zus
wil
later
graag
dierenarts
worden.

Slide 27 - Drag question

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
czn
zn-e
blw
olw
hww
zww
pers.
vnw
bez.
vnw
bn
st.bn
vz
bw
azn
kww
Gelukkig
kwam
de
flinke
mistbank
pas
opzetten
na
onze
thuiskomt.

Slide 28 - Drag question

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
czn
zn-e
blw
olw
hww
zww
pers.
vnw
bez.
vnw
bn
st.bn
vz
bw
azn
kww
Mijn
vader
wil
graag
met
een
ouderwetse
ijzeren
trein
door
Europa
gaan
reizen.

Slide 29 - Drag question

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
czn
zn-e
blw
olw
hww
zww
pers.
vnw
bez.
vnw
bn
st.bn
vz
bw
azn
kww
Gisteren
bleken
de
ingevulde
van
onze
gruwelijk
moeilijke
wiskundetoets
opeens
verdwenen
te
zijn.
toetsbladen

Slide 30 - Drag question

Hoe heet het benoemen van woordsoorten?
A
Rekenkundig ontleden
B
Taalkundig ontleden
C
Redekundig ontleden
D
Taakkundig ontleden

Slide 31 - Quiz

Hoe heet het benoemen van zinsdelen?
A
Rekenkundig ontleden
B
Taalkundig ontleden
C
Redekundig ontleden
D
Taakkundig ontleden

Slide 32 - Quiz

Wat is het verschil tussen woordsoorten en zinsdelen?
Woordsoorten
Zinsdelen
Elk los woord benoemen
Het gaat om de functie van een groepje woorden in een zin.
Onderwerp
Zelfstandig naamwoord

Slide 33 - Drag question

Sleep de kenmerken van de woordsoorten naar de juiste woordsoort.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.
Heeft meestal een enkelvoud en een meervoud.
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
Je kunt er meestal de, het of een voor zetten.
Een eigennaam is een vorm van deze woordsoort.
Deze woordsoort zegt iets over het ZN.
Deze woordsoort staat meestal vóór het ZN.
Deze woordsoort heeft een korte en een lange vorm.
Je kunt vaak de trappen van vergelijking erop toepassen.
Er bestaat ook een stoffelijke variant van deze woordsoort.

Slide 34 - Drag question