This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Slide 1 - Video
Lesdoelen
Je leert wat een voor- en achtervoegsel is
Je leert deze te herkennen
Slide 2 - Slide
Voorvoegsel
Bij sommige woorden kun je een stukje voor het woord toevoegen; een voorvoegsel.
De betekenis van het woord verandert door een voorvoegsel.
Voorbeelden van voorvoegsels: her- : herexamen
in- : informeel
on- : onjuist
Een voorvoegsel heeft vaak wel een betekenis: on- = niet; her- = opnieuw
Door te kijken naar een voorvoegsel kun je de betekenis van een woord beter achterhalen.
Slide 3 - Slide
veelgebruikte voorvoegsels
voorvoegsel
betekenis
voorbeeld
mis-
slecht/verkeerd
mislukt
on-
niet
onbetrouwbaar
wan-
geen/slecht
wangedrag
her-
nog een keer
hergebruik
Slide 4 - Slide
Meer voorvoegsels
Slide 5 - Slide
Achtervoegsel
Bij sommige woorden kun je een stukje achter het woord toevoegen; een achtervoegsel.
De betekenis van het woord verandert door een achtervoegsel.
Voorbeelden van achtervoegsels: schaap - achtig
eet - baar
gek - heid
Een achtervoegsel geeft een andere betekenis aan het woord
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Ken je de voorvoegsels nog?
Slide 8 - Slide
Welke voorvoegsels weet je nog?
Slide 9 - Open question
Achtervoegsels!
Sommige woorden eindigen met een achtervoegsel. Je kunt de betekenis van een achtervoegsel vaak zelf raden. Bijvoorbeeld: Mijn broer is een beoefenaar van taekwondo. Beoefen+aar=iemand die taekwondo beoefent.