T4 B1 voedsel

B1: Voedsel
Th4: Voeding en vertering
1 / 28
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

B1: Voedsel
Th4: Voeding en vertering

Slide 1 - Slide

Als stoffen worden omgezet in andere stoffen= reactie (scheikundig)

Enzymen --> reacties versnellen 

Slide 2 - Slide

Enzymen
  • Enzymactiveit: de snelheid waarmee een enzym een reactie versnelt
  • de temperatuur beïnvloed de enzymactiviteit volgens een optimumkromme
  • de zuurgraad beïnvloed de enzymaciviteit

Slide 3 - Slide

Hoe werken enzymen?
1. Het enzym bindt aan een voedingsstof
2. Het enzym knipt het voedingsstof in 2en
3. Het enzym laat los

Slide 4 - Slide

Enzymen

Slide 5 - Slide

Enzymactiviteit
De enzymactiviteit is de snelheid
waarmee de enzymen werken. 
Dit is afhankelijk van 
- temperatuur
- zuurgraad
Hierbij hoort een optimumkromme met een minimum, een maximum en een optimum

Slide 6 - Slide

Voedsel conserveren
Betekenis conserveren: Verduurzamen,  in goede conditie bewaren.
Omstandigheden voor bacteriën en schimmels ongunstig gemaakt.
Manieren om te conserveren:
  1. Invriezen
  2. Pasteuriseren
  3. Steriliseren
  4. Vacuüm verpakken
  5. Drogen
  6. Toevoegen van conserveermiddelen

Slide 7 - Slide

CONSERVEERMIDDELEN & andere toegevoegde stoffen
Natuurlijke conserveermiddelen;
zout, zuur, suiker 

Kunstmatige conserveermiddelen; 
sulfiet
kleur-, geur- en smaakstoffen = additieven

Slide 8 - Slide

Conserverings-middelen
  • Suiker


  • Te veel suiker voor de micro-organismen om in te leven

Slide 9 - Slide

Conserverings-middelen 
  • Zout


  • Te zout voor de micro-organismen om in leven

Slide 10 - Slide

Conserverings-middelen
  • Zuur


  • Te zuur voor de micro-organismen om in te leven

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Enzymen kunnen
A
knippen OF plakken
B
knippen EN plakken
C
knippen EN DAN plakken
D
ALLEEN knippen

Slide 13 - Quiz

Wat doen enzymen?
A
Enzymen verbranden voedingsstoffen
B
Enzymen maken voedingsstoffen kleiner
C
Enzymen bevatten verteringssappen
D
Enzymen nemen voedingstoffen op in het bloed

Slide 14 - Quiz

Welke bewering klopt over de enzymactiviteit en de enzymconcentratie bij temperaturen P, Q en R?
A
Bij alle drie de temperaturen is de enzymconcentratie gelijk.
B
Tussen P en Q neemt de activiteit toe, omdat de concentratie van het enzym toeneemt.
C
Tussen Q en R neemt de activiteit af, omdat de concentratie van het enzym afneemt.

Slide 15 - Quiz

Iemand maakt een schema van de werking van enzymen (zie de afbeelding). Hierbij geldt: E = enzym en
V = voedingsstof waarop het
enzym inwerkt.
Kan dit schema de enzym-
werking juist weergeven?
A
Ja
B
Nee
C
Geen idee
D
Oeps, moet nog gaan leren

Slide 16 - Quiz

Enzymen kunnen maar één keer gebruikt worden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quiz

In de afbeelding is het verband tussen de
temperatuur en de activiteit van een bepaald enzym in een diagram weergegeven.
Bij welke temperaturen is dit
enzym tijdelijk onwerkzaam?
A
Alleen bij temperaturen onder de 10 graden.
B
Alleen bij temperaturen onder de 35 graden.
C
Alleen bij temperaturen boven de 50 graden.
D
Zowel onder de 10 als boven de 50 graden.

Slide 18 - Quiz

In de afbeelding is het verband tussen de
temperatuur en de activiteit van een bepaald enzym in een diagram weergegeven.
Bij welke temperaturen is dit
enzym voorgoed onwerkzaam?
A
Alleen bij temperaturen onder de 10 graden.
B
Alleen bij temperaturen onder de 35 graden.
C
Alleen bij temperaturen boven de 50 graden.
D
Zowel onder de 10 als boven de 50 graden.

Slide 19 - Quiz

In de afbeelding is het verband tussen de
zuurgraad en de activiteit van een bepaald
enzym in een diagram weergegeven.

Wat is de optimum-pH voor dit enzym?
A
Een pH van 0
B
Een pH van 2
C
Een pH van 3,5
D
Dat kan je niet aflezen uit de grafiek.

Slide 20 - Quiz

Wat is waar over enzymen?
A
Enzymen zijn niet afhankelijk van de zuurgraad
B
Enzymen zijn afhankelijk van de temperatuur
C
Enzymen zijn niet specifiek
D
Enzymen moet je eten

Slide 21 - Quiz

Wat is conserveren?
A
Omstandigheden ongunstig maken voor schimmels en bacteriën
B
Het vermeerderen van schimmels en bacteriën
C
Voedsel opeten
D
Omstandigheden gunstig maken voor schimmels en bacteriën

Slide 22 - Quiz

Waarom kan ik deze
worst buiten de
koelkast bewaren?
A
Hij is gepasteuriseerd
B
Hij is gedroogd
C
Hij is luchtdicht verpakt
D
Hij zit in een conserveringsmiddel

Slide 23 - Quiz

Welke manier van conserveren zie je hier?
A
Drogen
B
Steriliseren
C
Pasteuriseren
D
luchtdicht verpakken

Slide 24 - Quiz

Welke manier van conserveren zie je hier?
Deze melk staat buiten de koeling
A
Drogen
B
Steriliseren
C
Pasteuriseren
D
luchtdicht verpakken

Slide 25 - Quiz

welke manier van conserveren zie je hier?
A
geen
B
luchtdicht verpakken
C
gasverpakken
D
met conserveermiddelen

Slide 26 - Quiz

Koelen
Verhitten
Drogen
Luchtdicht verpakken
Conserveermiddelen toevoegen
Kipfilet
Melk
Pasta
Koffie
Augurken 

Slide 27 - Drag question

Opdrachten maken 
Lezen: Thema 4 BS 1 
Maken: Thema 4 BS 1, opdracht 1 t/m 10

Slide 28 - Slide