Kapitel 5 - Grammatik A & B

Het werkwoord in de tegenwoordige tijd
FEESTTENTEN-REGEL
1 / 45
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Het werkwoord in de tegenwoordige tijd
FEESTTENTEN-REGEL

Slide 1 - Slide

Leerdoel
Je kunt regelmatige werkwoorden correct in het Duits vervoegen 

Slide 2 - Slide

Hoe vind je de stam van een werkwoord?

Slide 3 - Mind map

Hoofdregel (feesttenten)
FE-
ich
spiele
du
spielst
er / sie / es
spielt
wir
spielen
ihr
spielt
sie / Sie
spielen

Slide 4 - Slide

Uitzonderingen - (e)ettenten
ich
heiße
du 
heißt
er / sie / es
heißt
wir
heißen
ihr
heißt
sie / Sie 
heißen
de EETTENTEN-regel gebruik je als de stam op een -s, -ss, -ß, -x of -z eindigt.

Slide 5 - Slide

Uitzonderingen 
ich
arbeite
du 
arbeitest
er / sie / es
arbeitet
wir
arbeiten
ihr
arbeitet
sie / Sie 
arbeiten
Als de stam op een -d of -t eindigt, krijg je bij du, er/sie/es en de ihr-vorm een tussen -e!

Slide 6 - Slide

Uitzonderingen 
ich
öffne
du 
öffnest
er / sie / es
öffnet
wir
öffnen
ihr
öffnet
sie / Sie 
öffnen
Speciale werkwoorden (atmen, regnen, zeichnen, rechnen, öffnen) krijgen bij du, er/sie/es en ihr een tussen e. 
Dit geldt ook bij de werkwoorden: atmen, regnen, zeichnen & rechnen.

Slide 7 - Slide

Hoe gebruik je deze regels?
1. Neem de stam van het werkwoord 
2. Kijk welk persoonlijk voornaamwoord in de zin staat.
3. Kijk welke regel je moet toepassen. 
- stam op -s, -ss, -ß, -x, of -z = (E)ETTENTEN
- stam op -t of -d = tussen 'e'-regel
- een speciaal werkwoord = tussen 'e'-regel 
- niks bijzonders = FEESTTENTEN-regel. 

Slide 8 - Slide

Oefenen met de FEESTTENTEN-REGEL

Slide 9 - Slide

Ich ...... einen Brief (schreiben)
A
schreib
B
schreibe
C
schreibt
D
schreiben

Slide 10 - Quiz

Wir ....... gerne Karaoke. (singen)
A
singe
B
singen
C
singt
D
singst

Slide 11 - Quiz

....... Susanne auch ins Kino? (gehen)
A
gehe
B
gehst
C
geht
D
gehen

Slide 12 - Quiz

Peter und Tom ...... jeden Samstag Sport. (machen)
A
mache
B
machst
C
macht
D
machen

Slide 13 - Quiz

Nu oefenen met de FEESTTENTEN-regel en de uitzonderingen!

Slide 14 - Slide

Siehst du das Kind? Es ... seine Eltern. [suchen]

Slide 15 - Open question

Max . . . seiner Freundin Ohrringe.
[schenken]

Slide 16 - Open question

Wie lange . . . du schon im Kaufhaus?
[arbeiten]

Slide 17 - Open question

Warum . . . du diesen Mann so?
[hassen]

Slide 18 - Open question

Das Flugzeug ... um 14:30 Uhr.
[landen]

Slide 19 - Open question

... du deine Zähne zweimal am Tag?
[putzen]

Slide 20 - Open question

Mit wem . . . du denn die ganze Zeit?
[tanzen]

Slide 21 - Open question

Wir ... einkaufen.
[gehen]

Slide 22 - Open question

Er ... jeden Tag eine Stunde.
[boxen]

Slide 23 - Open question

Ihr ... sehr fleißig!
[arbeiten]

Slide 24 - Open question

Nieuwe uitzonderingen...
De regels die we tot nu toe geleerd hebben, kun je toepassen op de zwakke en sterke werkwoorden, maar er komen nieuwe uitzonderingen bij...  

Slide 25 - Slide

Hoe herken je een sterk werkwoord?

Slide 26 - Mind map

Grammatik A
Het sterke werkwoord met een a in de stam in de tegenwoordige tijd

Slide 27 - Slide

a-Umlaut regel
fahren = rijden (sterk werkwoord)
Sterke werkwoorden met een a in de stam 
krijgen in de tegenwoordige tijd bij 
du en er/sie/es een Umlaut (puntjes). 
ich fahre
du fährst
er/sie/es fährt
wir fahren
ihr fahrt
sie/Sie fahren
Dezelfde uitgangen als het zwakke werkwoord, dus FEESTTENTEN. 

Slide 28 - Slide

Grammatik B
Het sterke werkwoord met een e in de stam in de tegenwoordige tijd

Slide 29 - Slide

e/i-Wechsel regel
spreken
sprechen
zien
sehen
ich spreche
ich sehe
du sprichst
du siehst
er/sie/es spricht
er/sie/es sieht
wir sprechen
wir sehen
ihr sprecht
ihr seht
sie/Sie sprechen
sie/Sie sehen
Een sterk werkwoord met een e in de stam krijgen in de tegenwoordige tijd bij du en er/sie/es een i(e) .
 
Lange –e wordt ie --> du siehst 
Korte –e wordt i --> du sprichst

Dezelfde uitgangen als het zwakke werkwoord, dus FEESTTENTEN. 

Slide 30 - Slide

Uitzonderingen op de e(i)-Wechsel regel
geven
geben
nemen
nehmen
ich gebe
ich nehme
du gibst
du nimmst
er/sie/es gibt
er/sie/es nimmt
wir geben
wir nehmen
ihr gebt
ihr nehmt
sie/Sie geben
sie/Sie nehmen

Slide 31 - Slide

Bepaal dus wel eerst altijd of een werkwoord zwak of sterk is!

Slide 32 - Slide

Nächstes Mal (tragen)______ er meine Tasche für mich.

Slide 33 - Open question

(schlafen) ________ ihr immer so lange?

Slide 34 - Open question

Wir (fahren) ..........morgen nach Deutschland.

Slide 35 - Open question

Was (essen) ............ du am liebsten?

Slide 36 - Open question

Mein Vater (helfen) ............ mir immer bei den Hausaufgaben.

Slide 37 - Open question

Bis wann (schlafen) ........... du?

Slide 38 - Open question

Was (lesen) ..... du am liebsten?

Slide 39 - Open question

(fahren) Ich ............ nach München.

Slide 40 - Open question

Paar laatste controle vragen

Slide 41 - Slide

Hoe herken je sterke werkwoorden?

Slide 42 - Open question

Wat gebeurt er met sterke werkwoorden met een -e in de stam in het Duits in de tegenwoordige tijd?

Slide 43 - Open question

Wat gebeurt er met sterke werkwoorden met een a in de stam?

Slide 44 - Open question

Wanneer komt er een -i en wanneer -ie?

Slide 45 - Open question