Extra oefenen ww.spelling

Werkwoordspelling
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Hij (proberen tt) het echt wel maar het lukt niet.
A
probeert
B
probeerde
C
probeerd
D
probeerdt

Slide 2 - Quiz

Het vliegtuig (landen vt) op Schiphol.
A
landt
B
landde
C
lande
D
landen

Slide 3 - Quiz

We hebben haar naar het ziekenhuis (vervoeren v.d.).
A
vervoert
B
vervoeren
C
vervoerd
D
vervoerdt

Slide 4 - Quiz

Mijn tante (verbazen vt) zich over mijn komst.
A
verbaast
B
verbaasde
C
verbaazde
D
verbaasdde

Slide 5 - Quiz

Gijs heeft een zware tijd (hebben vd.)
A
gehad
B
gehadt
C
gehat
D
gehadden

Slide 6 - Quiz

Ik heb me daar nog zo op
(verheugen vd).

Slide 7 - Open question

Ik (surfen vt) op de golven en brak mijn teen.

Slide 8 - Open question

M’n zusje heeft eindelijk eens niet (zeuren vd).
A
gezeurt
B
gezeurd
C
gezeurdt
D
gezuerd

Slide 9 - Quiz

Ik (vermoeden vt.) dat we in de problemen zaten.
A
vermoed
B
vermoede
C
vermoedde
D
vermoedt

Slide 10 - Quiz

Je hebt dat (beloven vd)!

Slide 11 - Open question

Na de overtreding (bloeden vt) ik aan mijn been.

Slide 12 - Open question

Wij hebben vroeger ook in Sinterklaas (geloven vd).

Slide 13 - Open question

Ik (besteden vt) te veel tijd aan mijn computer.

Slide 14 - Open question

Dat heeft hij nog nooit (durven vd).

Slide 15 - Open question

De leraar (vermoeden t.t.) dat het van internet komt.
A
vermoedt
B
vermoede
C
vermoedde
D
vermoed

Slide 16 - Quiz

Pieter (snijden tt) de worteltjes in kleine stukjes.

Slide 17 - Open question

Mijn kleine neeftje (geloven t.t.) in Sinterklaas.
A
geloofd
B
gelooft
C
geloovde
D
geloofde

Slide 18 - Quiz

De ministers van Frankrijk (landen vt.) gisteren op Schiphol.
A
landde
B
landen
C
land
D
landden

Slide 19 - Quiz

De vereniging (rekenen t.t.) op financiële steun.
A
rekenen
B
rekent
C
rekend
D
rekende

Slide 20 - Quiz

Het ingezonden stuk werd door de redactie (weigeren vd.).
A
geweigerd
B
geweigert
C
geweigerdt
D
geweigerde

Slide 21 - Quiz

Hoeveel (bieden t.t.) je mij voor deze zeldzame postzegel?
A
bied
B
biedt
C
biede
D
bood

Slide 22 - Quiz

Hij (houden t.t.) het hier niet langer uit.
A
houd
B
houdt
C
hield
D
hieldt

Slide 23 - Quiz

Deze auto (rijden t.t.) heerlijk!
A
rijt
B
rijd
C
rijdt
D
reed

Slide 24 - Quiz

Het onweer (dwingen vt.) de zeilers beschutting te zoeken.
A
dwingt
B
dwingde
C
dwong
D
dwingden

Slide 25 - Quiz

De kapers (verschuilen vt.) zich achter de muur.
A
verschuilde
B
verschuildde
C
verschuilden
D
verschuildden

Slide 26 - Quiz

De aanwezigen (begroeten vt.) de gasten.
A
begroeten
B
begroete
C
begroette
D
begroetten

Slide 27 - Quiz

Einde

Slide 28 - Slide