4.3 1KGT Lezen les 3

Welkom
  • Etui, werkboek B én laptop op tafel.
  • Ga rustig lezen. 
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Welkom
  • Etui, werkboek B én laptop op tafel.
  • Ga rustig lezen. 

Slide 1 - Slide

Periode 3 - Toetsen Nederlands 
  •         Kijk- en luistertoets (21 mei) 
  •         Spreekvaardigheid (instructiefilmpje) (26 mei)  
  •         Leesvaardigheid en woordenschat (H4 & 5) 



Periode 3 - toetsen Nederlands

Slide 2 - Slide

Vandaag
- Bespreken opdrachten 6 t/m 10 blz. 28-29
- Paragraaf lezen - verwijswoorden
Vandaag

Slide 3 - Slide

In deze paragraaf leer je:
  • De tekstdoelen activeren en amuseren herkennen
  • instructie herkennen
  • verwijswoorden herkennen
  • signaalwoorden herkennen die een tijdsvolgorde aangeven.
4.3 Lezen blz. 24

Slide 4 - Slide

4.1  - Meerkeuze vragen (blz. 110)
4.3 Lezen - tekstdoelen 1 (blz. 27)
tekstdoel
wat wil de schrijver
voorbeeld
informeren
de lezer informatie geven over een onderwerp
nieuwsbericht (ook website), krant, brief, lesboek, handleiding
amuseren
de lezer vermaken (plezier laten hebben)
leesboek, strip, songtekst
activeren
de lezer iets laten doen( in actie komen)
reclame om iets te kopen, aanmeldformulier om lid te worden

Slide 5 - Slide

4.1  - Meerkeuze vragen (blz. 110)
            Informeren                             amuseren                                 activeren

4.3 Lezen - tekstdoelen activeren en amuseren (blz. 21)

Slide 6 - Slide

4.1  - Meerkeuze vragen (blz. 110)
In een tekst staan vaak verwijswoorden. Ze verwijzen naar één of meer woorden in de tekst, soms zelfs naar een hele zin. Een schrijver gebruikt verwijswoorden, zodat hij niet steeds dezelfde woorden hoeft te gebruiken. Daardoor leest een tekst prettiger.

Als je wilt weten waar een verwijswoord naar verwijst, stel je een vraag die begint met wie, wat, waar of welk(e).
Voorbeeld:
De hond van Jason heeft vrijdag een duur foutje gemaakt.
Hij heeft een portemonnee met tweeduizend euro opgegeten.
Vraag: wie heeft een portemonnee met tweeduizend euro opgegeten?
Antwoord: de hond van Jason.
Hij verwijst dus naar de hond van Jason.


4.3 Lezen - tekstdoelen 1 (blz. 27)

Slide 7 - Slide

4.1  - Meerkeuze vragen (blz. 110)
4.3 Lezen - aan de slag
  • Lees leertekst: verwijswoorden blz. 29
  • Maak opdracht 11, 12 en 13  (blz. 30-31).
  • Lees tekst 4 
  • Maak opdracht 14 en 15.
timer
15:00

Slide 8 - Slide

4.1  - Meerkeuze vragen (blz. 110)
Oefenen voor de kijk- en luistertoets
  • Kijk en luister naar een uitzending over de grootste veiligheidsoperatie.
  • Je mag antwoorden invullen tijdens het luisteren
  • De uitzending krijg je 2 keer te zien.

Slide 9 - Slide

Aantekeningen maken
- Je krijgt vragen bij het kijken- en luisteren. (journaal)
- Maak korte aantekeningen bij de vragen.
- Daarna krijg je de echte vragen.
- Je krijgt daarna nog een keer het journaal te zien en te horen.
- Je kan daarna je antwoorden aanvullen en/of verbeteren.

Slide 10 - Slide

4.1  - Meerkeuze vragen (blz. 110)
Bij elke tekst die je leest, kun je je afvragen: wat wil de schrijver, wat is zijn doel? Dit doel noemen we het tekstdoel. In het schema hieronder staan twee tekstdoelen.







Als je weet wat het tekstdoel van een tekst is, weet je wat je kunt verwachten van een tekst.

4.3 Lezen - tekstdoelen 1 (blz. 27)
tekstdoel
wat wil de schrijver
voorbeeld
informeren
de lezer informatie geven
nieuwbericht (ook website), krant, brief, tekst schoolboek, handleiding
amuseren
de lezer vermaken (plezier laten hebben)
leesboek, strip, songtekst

Slide 11 - Slide

4.1  - Meerkeuze vragen (blz. 110)
Is het tekstdoel informeren, dan wil de schrijver je informatie over het onderwerp geven. Je leest de tekst om iets te weten te komen.
Is het tekstdoel amuseren, dan wil de schrijver je vermaken. Je leest de tekst om je te ontspannen.

Soms heeft een schrijver méér doelen met zijn tekst. Eén doel is altijd het belangrijkst. Dat doel noteer je als in een opdracht of een toets gevraagd wordt wat het tekstdoel is.
Aan één soort informatieve tekst besteden we in deze paragraaf apart aandacht, namelijk aan de instructie: een uitleg in stappen hoe je iets moet doen.

4.3 Lezen - tekstdoelen 1 (blz. 27)

Slide 12 - Slide

4.1  - Meerkeuze vragen (blz. 110)
In een activerende tekst staat meestal iets van:   
           - Koop nu!
           - Op =op!
           - Meld je aan!
           - Kom kijken!
           - Schrijf je in!
4.3 Lezen - activeren    Tip!

Slide 13 - Slide