1 TL - Chapter 4 - Grammar

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

Wanneer gebruik je a?

1. Bij woorden die klinken als a/e/i/o/u
2. Bij woorden die niet klinken als a/e/i/o/u

Wanneer gebruik je an?

1. Bij woorden die klinken als a/e/i/o/u
2. Bij woorden die niet klinken als a/e/i/o/u

a of an
I would like ..... apple.

1. a
2. an

That is ... huge aeroplane!

1. a
2. an

There is ... ostrich running around.

1. a
2. an

I need ..... umbrella.

1. a
2. an

Let's sleep in ... hotel.

1. a
2. an

There is ... owl.

1. a
2. an

Present Continuous

I .... (read) at the moment.

1. read
2. am reading
3. reads

They ... always ... (talk)!

1. talk
2. are talking

Hurry up! She ... (leave) now!

1. leaves
2. is leaveing
3. is leaving

He ... (read), be quiet!
Maak nu zelf de present continuous

I ... (walk) the dog.
Maak nu zelf de present continuous

My sisters ... (fight) over the laptop.
Maak nu zelf de present continuous

imperative

Imperative maak je met het hele werkwoord vooraan in de zin.

1. Yep
2. no

Imperative gebruik je voor adviezen/bevelen

1. Yep
2. no

Als je juist wil zeggen dat iets NIET moet gebeuren, zet je don't vooraan in de zin. Daarna het hele werkwoord.

1. Yep
2. no

Your brother is holding three glasses of water. He almost trips over the dog.
Hoe maak je de imperative?

1. Watch out!
2. Don't trip over the dog!
3. You should be careful

There are a l
Hoe maak je de imperative?