wk 48

Planning maandag
- Toets Fictie
- Instructie grammatica
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Planning maandag
- Toets Fictie
- Instructie grammatica

Slide 1 - Slide

Doel:
- Je weet het verschil tussen redekundig ontleden en taalkundig ontleden
- Je oefent met redekundig ontleden: 
pv en zinsdelen
- Je kent oefent met taalkundig ontleden:
lw, zn en bn

Slide 2 - Slide

Redekundig ontleden
Zinsdelen benoemen
- Je leert:
de persoonsvorm
zinsdelen bepalen
het onderwerp
het werkwoordelijk gezegde
lijdend voorwerp

Slide 3 - Slide

Taalkundig ontleden
Woordsoorten benoemen
- Je leert:
werkwoorden
lidwoord en zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
voorzetsel


Slide 4 - Slide

Wat is een persoonsvorm en hoe vind je de persoonsvorm in een zin?

Slide 5 - Open question

Wat is een zinsdeel en hoe bepaal je zinsdelen?

Slide 6 - Open question

Maak een keuze:
1: Instructie persoonsvorm en zindelen

2: Zelfstandig paragraaf 2 Grammatica maken

Klaar? Lees de instructie van Grammatica paragraaf 3 en maak de opdrachten.

Slide 7 - Slide

Planning vrijdag
- Instructie grammatica
- Boek kiezen

Slide 8 - Slide

Doel:
- Je weet het verschil tussen redekundig ontleden en taalkundig ontleden
- Je oefent met redekundig ontleden: 
pv en zinsdelen
- Je kent oefent met taalkundig ontleden:
lw, zn en bn

Slide 9 - Slide

Redekundig ontleden
Zinsdelen benoemen
- Je leert:
de persoonsvorm 
zinsdelen bepalen
het onderwerp
het werkwoordelijk gezegde
lijdend voorwerp

Slide 10 - Slide

Taalkundig ontleden
Woordsoorten benoemen
- Je leert:
werkwoorden
lidwoord en zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
voorzetsel


Slide 11 - Slide

lidwoord, zelfstandig naamwoord en bijvoeglijk naamwoord
de rode auto

het heerlijke gerecht

een leuke dag

lw, zn en bn

Slide 12 - Slide

lidwoord
Er zijn drie lidwoorden (lw): de, het, een. Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord: de televisie – een televisie


De woorden de en het zijn bepaalde lidwoorden (blw), een is een onbepaald lidwoord (olw).

Slide 13 - Slide

zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord (zn) is een woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel. Bijvoorbeeld: dochter, bloemist, zeehond, tulp, telefoon, dorp, liefde.
Een eigennaam is ook een zelfstandig naamwoord: Tim, Schuurmans, Donar, Tiel, Rijn.

Zo herken je een zelfstandig naamwoord:
Een zelfstandig naamwoord heeft meestal een enkelvoud en een meervoud (vriend – vrienden).
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken (vriend – vriendje).
Je kunt er vaak de, het of een voor zetten (de vriend, een vriend; het paard, een paard).


Slide 14 - Slide

bijvoeglijk naamwoord
Dat is een spannende film!
In deze zin is spannende een bijvoeglijk naamwoord (bn). Het bijvoeglijk naamwoord spannende geeft extra informatie over het zelfstandig naamwoord film.


Een bijvoeglijk naamwoord kan vóór of achter het zelfstandig naamwoord staan: Dat is een spannende film. / De film is spannend.
Een bijvoeglijk naamwoord heeft vaak een korte vorm (zonder -e) en een lange vorm (met een -e): een spannend boek / een spannende film.

Bij de meeste bijvoeglijke naamwoorden kun je de ‘trappen van vergelijking’ gebruiken: spannend – spannender – spannendst.
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord (st.bn) zegt van welke stof iets gemaakt is:
een zilveren armband, een nylon jack. Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord heeft maar één vorm (koperen, houten, plastic). Dit bijvoeglijk naamwoord staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord en het heeft géén trappen van vergelijking.

Slide 15 - Slide

Welk lidwoord is het onbepaald lidwoord?
A
de
B
het
C
een

Slide 16 - Quiz

Wat is geen zelfstandig naamwoord?
A
roepen
B
kleding
C
schaal
D
kerstkaart

Slide 17 - Quiz

'Veel ' en 'weinig' zijn bijvoeglijk naamwoorden. Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over
A
een zelfstandig naamwoord
B
een werkwoord

Slide 18 - Quiz

Welk bijvoeglijk naamwoord is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
De lelijke kast
B
De metalen kast
C
De grijze kast
D
De oude kast

Slide 19 - Quiz

Aan de slag!
Maak de opdrachten (online) van paragraaf 3 en 5 (grammatica).

Klaar? Naar de bieb.
 :) 

Slide 20 - Slide