G4BE - 2025-06-17 BE 2024-2025

Bedrijfseconomie G4

Toetsweek voorbereiden


1 / 26
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Bedrijfseconomie G4

Toetsweek voorbereiden


Slide 1 - Slide

            Voorspelbaar gedrag?
De les is begonnen, als ik ben begonnen (er staat wat op het (digi)bord geprojecteerd/geschreven).  
Te laat? Haal een groene kaart,  niet mopperen, hoort bij onze maatschappij.

Iedereen heeft eigen device, dat werkt en opgeladen is. Vaker dit niet voor elkaar 
(volgens mijn grillen ;-)) -> uit de les, verwijderd/boeken vergeten melding.
Device is keiharde noodzaak! Verder hou ik van technologie en ben ik een beetje hypocriet. Want hoewel ik mijn mobiel soms zal gebruiken wil ik die van jullie niet zien. Behalve als ik er expliciet naar vraag. Kan je er niet vanaf blijven? Dan mag het in de telefoontas. Ik wil ook niet waarschuwen, mobiel zien = inleveren en oranje kaart halen, zonder mopperen. Dat kan best oncomfortabel voor je zijn, dus hou dit zelf in de gaten. Thuis of in de kluis.

Geen eten/drinken (alleen flesje water is ok, geen kauwgum, blikjes cola, zakken chips, broodjes gezond...etc 
eten/drinken doe je in de pauze.).

Elke regel, in het kader van Wim's wil is wet in het klaslokaal, die je met goede reden wil breken, bespreek je VOORAF.
Verder ben ik best redelijk.... vind ik zelf ;-)  

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Na vandaag, 
weet je (weer) over:



H5 Enkelvoudige en samengestelde interest 
H6 Beleggen
H7 Woning (zat deels in vorige toets)
H8 Familie
H9 Schenken en erven 





Spoorboekje

  • Introductie
  • Voorspelbaar gedrag
  • Herhalen H5/H6/H7/H8/H9 (week 25/26)
  • Toetsweek (week 27)



Slide 3 - Slide

Vandaag is het
A
Maandag
B
Dinsdag
C
Woensdag
D
Donderdag

Slide 4 - Quiz

Wat is een voordeel van huren ten opzichte van kopen?
A
Je bouwt vermogen op.
B
Je hebt geen onderhoudskosten.
C
Je hebt hypotheekrenteaftrek.
D
De maandlasten zijn altijd lager.

Slide 5 - Quiz

Toetsweek voorbereiding
(Zat in vorige toets + DFC) H1 Basisrekenvaardigheden H2 Balans, winst- en verliesrekening
(Niet H3 (Spreadsheets)) H4 Verzekeren, studeren, sparen, lenen
Herhalen:
Week 25: Maandag (1 lesuur) donderdag (2 lesuren) & Week 26: Maandag (1lesuur) 
H5 Enkelvoudige en samengestelde interest /  H6 Beleggen / H7 Woning (zat deels in vorige toets)
H8 Familie / H9 Schenken en erven 
H5 Sten,Daan , Tim, Safae
H6 Jelte, Thijmen H., Taim, Hugo Smakman
H7 Jesse, Milan, Luuk, Guan,
H8 Tijs, Thijmen P. , Kevin, Alexander
H9 Nicole, Casper, Hugo, Benjamin, Jeroen

Regel een presentatie (ppt bijvoorbeeld, een deelbaar formaat voor je klasgenoten), zorg voor vragen die de lesstof dekken. Gebruik hiervoor oude examens (havo/vwo) kun je vinden op bijvoorbeeld www.examenblad.nl

timer
5:00

Slide 6 - Slide

Toetsweek voorbereiding
(Zat in vorige toets + DFC) H1 Basisrekenvaardigheden H2 Balans, winst- en verliesrekening
(Niet H3 (Spreadsheets)) H4 Verzekeren, studeren, sparen, lenen
Herhalen:
Week 25: Maandag (1 lesuur) donderdag (2 lesuren) & Week 26: Maandag (1lesuur) 

H5 Jox, Isabella Itamar, Famke
H6 Sunya, Sam, Timme
H7 Abel, Matthijs, Willem
H8 Mats en Tijn
H9 Hanae en Sofia

Regel een presentatie (ppt bijvoorbeeld, een deelbaar formaat voor je klasgenoten), zorg voor vragen die de lesstof dekken. Gebruik hiervoor oude examens (havo/vwo) kun je vinden op bijvoorbeeld www.examenblad.nl

timer
5:00

Slide 7 - Slide

Bereken de enkelvoudige interest na 2 jaar sparen:
€1000 op de rekening tegen 2% rente
A
€40,00
B
€1040,00
C
€ 40,40
D
€ 1040,40

Slide 8 - Quiz

Over 15 jaar wil ik €50.000,- op mijn spaarrekening hebben staan. De samengestelde interest is 3% per jaar. Wat ben ik aan het berekenen?
A
Eindwaarde
B
Contante waarde
C
Nominale waarde
D
Meetkundige rij

Slide 9 - Quiz

Over 15 jaar wil ik €50.000,- op mijn spaarrekening hebben staan. De samengestelde interest is 3% per jaar. Hoeveel moet ik nu storten?
A
€32.093,10
B
€32.000,-
C
€27.500,-
D
€77.898,37

Slide 10 - Quiz

Over 15 jaar wil ik €50.000,- op mijn spaarrekening hebben staan. De samengestelde interest is 3% per jaar. Hoeveel moet ik nu storten?

50.000*1,03^-15 
of
50.000/1,03^15 

Slide 11 - Slide

Eindwaarde van een rente
EW = T × S
met T = grootte van een termijn en S = somformule van een meetkundige rij.

Meetkundige rij
Een reeks van getallen waarbij elk volgend getal gevonden wordt door het voorafgaande getal met een bepaalde constante factor (de reden) te vermenigvuldigen.
S = a × (rn – 1)/(r – 1) 
met a = eerste term van de meetkundige rij, n = aantal getallen in een rij en r = reden van een meetkundige rij.

Iemand stort op telkens op 1 januari een bedrag van € 1.000 op een spaarrekening. Dit doet hij 15 jaren lang. Bereken de eindwaarde op het einde van het 15e jaar. Het interestpercentage is 4%.

Slide 12 - Slide

Iemand stort op telkens op 1 januari een bedrag van € 1.000 op een spaarrekening. Dit doet hij 15 jaren lang. Bereken de eindwaarde op het einde van het 15e jaar. Het interestpercentage is 4%.


A
€ 20023,58
B
€ 20.824,52
C
€ 20023,59
D
€ 20.824,53

Slide 13 - Quiz

Eindwaarde van een rente
EW = T × S
met T = grootte van een termijn en S = somformule van een meetkundige rij.

Meetkundige rij
Een reeks van getallen waarbij elk volgend getal gevonden wordt door het voorafgaande getal met een bepaalde constante factor (de reden) te vermenigvuldigen.
S = a × (rn – 1)/(r – 1) 
met a = eerste term van de meetkundige rij, n = aantal getallen in een rij en r = reden van een meetkundige rij.

Iemand stort op telkens op 1 januari een bedrag van € 1.000 op een spaarrekening. Dit doet hij 15 jaren lang. Bereken de eindwaarde op het einde van het 15e jaar. Het interestpercentage is 4%.

S = 1,04 × (1,0415 – 1)/(1,04 – 1) = 20,82453
EW = 1.000 × 20,82453 = 20.824,53

Slide 14 - Slide

call optie kopen
A
Het recht om aandelen te kopen tegen de uitoefenprijs
B
De plicht om de aandelen te verkopen tegen de uitoefenprijs
C
Het recht om aandelen te verkopen tegen de uitoefenprijs
D
De plicht om de aandelen te kopen tegen de uitoefenprijs

Slide 15 - Quiz

Effecten zijn verhandelbare
A
aandelen
B
obligaties
C
waardepapieren
D
opties

Slide 16 - Quiz

Hoeveel is de annuiteit?
Jaar
Beginschuld
Aflossing
Rente
Eindschuld
1
€360.000
€8.464,58
€8.280
€351.535,42
2
€351.535,42
€8.659,27
€8.085,31
€342.876,15
Jaar
Beginschuld
Aflossing
Rente
Eindschuld
1
€360.000
€8.464,58
€8.280
€351.535,42
2
€351.535,42
€8.659,27
€8.085,31
€342.876,15
Jaar
Beginschuld
Aflossing
Rente
Annuiteit
Eindschuld
1
€360.000
€8.464,58
€8.280
...
€351.535,42
2
€351.535,42
€8.659,27
€8.085,31
...
€342.876,15
A
€8.464,58
B
€16.744,58
C
€351.535,42
D
€17.123.85

Slide 17 - Quiz

Wat is de legitieme portie?
A
Het deel van de erfenis dat belastingvrij is
B
Het deel van de erfenis dat naar de ouders van de overledene gaat
C
De helft van het erfdeel waar kinderen recht op hebben als er ze bij testament onterfd zijn
D
Het deel van de erfenis dat naar de langstlevende partner gaat

Slide 18 - Quiz

Bij een lineaire hypotheek
A
Betaal je elke maand in totaal evenveel
B
Betaal je elke maand evenveel rente
C
Betaal je elke maand evenveel aflossing

Slide 19 - Quiz

Samengestelde rente van een rente
a = gelijk aan het bedrag van de periodiek storting wanneer de berekeningsdatum van de eindwaarde gelijk valt met de laatste storting 


VWO

Slide 20 - Slide

Samengestelde rente van een rente
a = (1+i)^n   x  het bedrag van de periodiek storting wanneer de berekeningsdatum van de eindwaarde niet gelijk valt met de laatste storting. n = het aantal periode tot de berekende einddatum. 


VWO

Slide 21 - Slide

Contantewaarde van een rente
E = eindwaarde
 
a = eerste term van de meetkundige rij (ofwel rente/termijn)

r = de reden (1 + i)

n = aantal termijnen

Slide 22 - Slide

H12
t/m 12.15 (rest huiswerk)
timer
1:00

Slide 23 - Slide

Waar denk je bij het begrip rechtsvorm?

Slide 24 - Mind map

Leerdoelen: check?
(Huiswerk?)

Na vandaag, weet je:
Wat een rechtsvorm is en kun je
- het verschil uitleggen tussen natuurlijke personen en rechtspersonen.

- kenmerken, voor- en nadelen beschrijven van de eenmanszaak, vof, bv, nv, vereniging en stichting.

- verschillende rechtsvormen vergelijken op aansprakelijkheid, zeggenschap en oprichtingseisen.

- in een context de juiste rechtsvorm kiezen en onderbouwen.


Slide 25 - Slide

Ik vond deze les

Slide 26 - Drag question