Oefentoets hst 6

Oefentoets hst 6
1 / 20
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Oefentoets hst 6

Slide 1 - Slide

Wat is de reactiesnelheid?
A
De tijd waarin een stof volledig oplost in water.
B
De snelheid waarmee stoffen verdwijnen en nieuwe stoffen ontstaan
C
De tijd die nodig is om een stof te wegen.
D
De tijd tussen het mengen van stoffen en het opwarmen ervan.

Slide 2 - Quiz


Je ziet hiernaast een explosie.
Wat weet je over de reactiesnelheid?

A
De reactiesnelheid is groot.
B
De reactiesnelheid is klein
C
De reactiesnelheid kun je niet bepalen.
D
De ene keer lang en de andere keer kort.

Slide 3 - Quiz

Welke van de beweringen is of zijn juist?

1: IJzerpoeder reageert in geconcentreerd zwavelzuur sneller dan in verdund zwavelzuur.
2: IJzerpoeder reageert met zwavelzuur bij 10 °C sneller dan bij 40 °C.

A
Alleen bewering 1 is juist.
B
Alleen bewering 2 is juist.
C
Beide beweringen zijn onjuist.
D
Beide beweringen zijn juist.

Slide 4 - Quiz

Platina is een metaal dat heel duur is.
Toch wordt platina vaak als katalysator gebruikt.
Welk antwoord legt op de juiste manier uit waarom de hoge prijs niet zo erg is?
A
Omdat platina tijdens de reactie verbruikt wordt en daardoor goedkoper wordt.
B
Omdat platina gemakkelijk vervangen kan worden door andere metalen.
C
Omdat er maar een heel klein beetje platina nodig is en het niet opraakt bij een reactie.
D
Omdat platina de reactie langzamer laat verlopen, wat geld bespaart.

Slide 5 - Quiz


Bereken de molecuulmassa van H2SO4?

Slide 6 - Open question


lees de tekst hiernaast.
Leg uit welke stof in het potje zit.
A
De molecuulmassa van NaSCN = 23,0 + 32,1 + 12,0 + 14,0 = 81,1 Dus NaSCN
B
De molecuulmassa van NaCN = 23,0 + 32,1 + 12,0 + 14,0 = 81,1
C
De molecuulmassa van NaSCN = 23,0 + 32,1 + 6.0 + 14,0 = 81,1
D
De molecuulmassa van NaCN = 23,0 + 12,0 + 14,0 = 49,0 Dus NaCN

Slide 7 - Quiz

Bekijk de volgende beweringen.

1 De molecuulmassa van CO2 (g) is groter dan de molecuulmassa van CO (g).
2 In 100 gram CO2 (g) zitten meer moleculen dan in 100 gram CO (g).

Welke bewering(en) zijn juist?

A
Alleen bewering 1 is juist.
B
Alleen bewering 2 is juist.
C
Beide beweringen zijn juist.
D
Beide beweringen zijn onjuist.

Slide 8 - Quiz


Lees de afbeelding hiernaast. Met  massa’s kun je berekenen in welke massaverhouding koper en zuurstof met elkaar hebben gereageerd.
Bereken in welke massaverhouding koper en zuurstof met elkaar reageren.

Slide 9 - Open question


Lees de afbeelding hiernaast. 

Leg uit welke stof is er in overmaat is?

Slide 10 - Open question


Diesel kan worden weergegeven met de molecuulformule C14H30
Maak de kloppende vergelijking van de volledige verbranding van diesel. 
op papier maken vul in gedaan.

Slide 11 - Open question


Diesel kan worden weergegeven met de molecuulformule C14H30
Bereken de massaverhouding waarin diesel en zuurstof met elkaar reageren als diesel wordt verbrand. 
op papier maken vul in gedaan.

Slide 12 - Open question


Diesel kan worden weergegeven met de molecuulformule C14H30
Je hebt 5 kg diesel en 18 kg zuurstof. 
Bereken welke stof en hoeveel van deze stof in overmaat is. Rond je antwoord af op 1 decimaal.
  
op papier maken vul in gedaan.

Slide 13 - Open question


. De afvoer moet zoveel mogelijk watervrij worden gemaakt, omdat de aanwezigheid van water de werking van de super-ontstopper zal beïnvloeden.
 
Wordt de werkingssnelheid van de ontstopper hoger, lager of blijft deze gelijk bij aanwezigheid van water?

A
Gelijk, want de hoeveelheid zwavelzuur verandert niet.
B
Hoger, want de concentratie zwavelzuur neemt toe.
C
Lager, want de concentratie zwavelzuur neemt af.

Slide 14 - Quiz


Lees de tekst hiernaast.
Bereken hoeveel gram koolstofdioxide is ontstaan. De dichtheid van koolstofdioxide is 1,80 mg per mL.

Slide 15 - Open question


Klopt het wat Sebas zegt?
A
Nee, er had helemaal geen CO₂ mogen ontstaan.
B
Ja, want de hoeveelheid CO₂ komt goed overeen met de hoeveelheid tablet.
C
Nee, want CaCO₃ en MgCO₃ reageren niet met zoutzuur.
D
Ja, want het gasbrugglaswerk maakt altijd precies 105 mL CO₂.

Slide 16 - Quiz


Hieronder staat een aantal mogelijke aanpassingen van de proef.
1 een groter glaswerk I gebruiken
2 de tablet heel laten
3 warmer zoutzuur in glaswerk I gebruiken
4 een kleinere concentratie zoutzuur in glaswerk I doen
Schrijf de cijfers op van elke aanpassing waarbij de snelheid van gasvorming wordt verkleind. Ga ervan uit dat het volume zoutzuur in alle gevallen gelijk is.

A
1 en 2
B
1 en 3
C
2 en 4
D
3 en 4

Slide 17 - Quiz


Lees de afbeelding hiernaast.
Leg uit waarom bij alle drie de proeven evenveel mL gas ontstaat.

Slide 18 - Open question


Lees de afbeelding hiernaast. Leg uit welke grafiek (a, b of c) bij proef 1 hoort.
A
Bij proef 1 hoort grafiek c. De verdelingsgraad is daar het kleinst.
B
Bij proef 1 hoort grafiek c. De verdelingsgraad is daar het grootst.
C
Bij proef 1 hoort grafiek a. De verdelingsgraad is daar het kleinst.
D
Bij proef 1 hoort grafiek a. De verdelingsgraad is daar het grootst.

Slide 19 - Quiz

Einde!
Meer oefenen zie digitale omgeving boek.

Slide 20 - Slide