In drietallen bespreken wat jullie hebben gehoord.
Het verhaaltje schrijven.
Eén persoon uit het groepje leest het verhaal voor.
Controle
Slide 3 - Slide
Ronde 1
De docent leest het verhaal en iedereen luistert.
Slide 4 - Slide
Ronde 2
Maak aantekeningen.
Schrijf geen hele zinnen. Schrijf alleen belangrijkewoorden.
Slide 5 - Slide
Opdracht 1
Wat hebben jullie gehoord? Bespreek samen.
Kijk naar je aantekeningen.
Je hoeft nog niet te schrijven.
timer
2:00
Slide 6 - Slide
Hoe maak je een zin?
1= wie of wat (onderwerp)
2= doet, doen (het werkwoord)
3= extra informatie
Let op de plaats van het werkwoord.
1
2
3
Ik
ga
naar school.
Slide 7 - Slide
1. wie of wat
Onderwerp: wie of wat
Wie: Mijn tante woont in Amsterdam.
Wat: De schoolis in Amstelveen.
Slide 8 - Slide
1. Jan loopt naar school. --> Jan .... naar school. 2. Ik heb een broer en een zus. --> Ik .... een broer en een zus. 3. De zoon heet David. --> De zoon .... David. 4. Ik schrijf de woorden op. --> Ik ... de woorden op.
5. Wij wonen in Portugal. --> Wij ..... in Portugal.
6. Het is mooi weer. --> Het ... mooi weer.
Let op het werkwoord:
Slide 9 - Slide
een werkwoord:
* praat over een actie; iets wat je doet
* stopt vaak met ...-en
Slide 10 - Slide
1. Jan loopt naar school. 2. Ik heb een broer en een zus. 3. De zoon heet David. 4. Ik schrijf de woorden.
5. Wij wonen in Portugal.
6. Het is mooi weer.
3. Extra informatie: waar, wat, hoe
Slide 11 - Slide
Vraagzin
Bij een vraagzin staat het werkwoordof het vraagwoord (waar, wanneer, hoe)op nummer 1.
Slide 12 - Slide
Voorbeelden
1. Hebjeeen nieuwe fiets?
2. Wanneerheb jeschool?
3. Komjenaar mijn verjaardag?
4. Hoeheetde docent?
5. Magiknaar de wc?
Slide 13 - Slide
Opdracht 2
Schrijf samen het verhaal.
Elk groepje schrijft dus één verhaal.
Let op de plaats van het werkwoord.
timer
5:00
Slide 14 - Slide
Controle (= nakijken)
Kijk naar de originele tekst.
Klopt het met jullie tekst?
Heb je alle belangrijke informatie?
Wat ben je vergeten?
Zijn de werkwoorden goed geschreven?
Slide 15 - Slide
Een inbreker met een witte jas
Op vrijdagavond belt mevrouw Janssen de politie.
Het is donker.
Ze zegt: ‘Help, ik hoor een inbreker.
Hij zit in mijn tuin. Hij wil het raam kapotmaken.
Hij draagt een witte jas. Kom snel, ik ben bang.’
De politie komt meteen.
Ze zoeken in de tuin van mevrouw Janssen.
Ze zien geen inbreker, maar een grote, witte zwaan.
Hij maakt veel lawaai.
De zwaan is boos, maar hij is gelukkig geen inbreker.