Kapitel 3: Modalverben in Präteritum

Willkommen!
1 / 22
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Willkommen!

Slide 1 - Slide

Hoe zit het ook alweer met modale hulpwerkwoorden?
Je hebt ze in de tegenwoordige tijd al geleerd, je leert ze nu in de verleden tijd. Enig, al zeg ik het zelf. 

Slide 2 - Slide

De rij die je al weet: 
dürfen --> mogen
können --> kunnen
mögen --> lusten, graag willen
müssen --> moeten
sollen --> moeten, zullen
wissen --> weten
wollen --> willen

Slide 3 - Slide

Hoe maak je verleden tijd? 
Verleden tijd van de modale werkwoorden:
De vormen van de modale werkwoorden in de onvoltooid verleden tijd lijken sterk op de zwakke (=regelmatige) werkwoorden. Je moet er een paar stappen ondernemen om de goede vorm te vinden:


Slide 4 - Slide

Stappenplan: 
1. Je zoekt telkens eerst de stam.
2. Dan voeg je eerst -te voor de verleden tijd toe.
3. Hieraan voeg je (daar waar nodig) de uitgang toe.
4. Vervolgens moet je bij een aantal modale werkwoorden de stamklinker veranderen





Slide 5 - Slide

De 3 groepen: 
We onderscheiden drie groepen van de modale werkwoorden in de o.v.t..
Groep 1: Deze groep omvat de werkwoorden sollen en wollen.
Deze werkwoorden worden op dezelfde manier vervoegd als zwakke werkwoorden.


Slide 6 - Slide

Groep 2: 
Deze groep omvat de modale werkworden dürfen, können, müssen en wissen.
Bij deze werkwoorden verandert de stamklinker in de verleden tijd:
dürfen ->durfte (ü wordt u).
können ->konnte (ö wordt o).
müssen ->musste (ü wordt u).
wissen ->wusste (i wordt u).
Vervolgens worden deze werkwoorden "regelmatig" vervoegd.

Slide 7 - Slide

Groep 3: 
Het werkwoord mögen wijkt enigzins af van de rest, omdat hier de hele stam verandert.
mögen ->mochte (mög wordt moch).

Slide 8 - Slide

groep 1:
sollen
ich sollte
du solltest
er/sie/es sollte
wir sollten
ihr solltet
sie/Sie sollten 

wollen
ich wollte
du wolltest
er/sie/es wollte
wir wollten
ihr wolltet
sie/Sie wollten

Slide 9 - Slide

Groep 2: 
Zie volgende dia ;) 

Slide 10 - Slide

Ww: 

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
Sie/sie
dürfen

durfte
durftest 

durfte 

durften 

durftet 

durften
können

konnte
konntest 

konnte 

konnten 

konntet 

konnten
müssen

musste

musstest 
musste 

mussten 

musstet 

mussten
wissen

wusste
wusstest 

wusste 

wussten 

wusstet 

wussten

Slide 11 - Slide

Groep 3: 
mögen: 
ich mochte
dumochtest 
er/sie/es mochte 
wir mochten
ihr mochtet
sie/Sie mochten

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Gestern ……….. wir leider nicht
(verleden tijd)
timer
0:20
A
können
B
konntet
C
könnten
D
konnten

Slide 14 - Quiz

Warum .............. du gestern nicht mitkommen
(verleden tijd)
timer
0:20
A
willst
B
wolltest
C
wollst
D
wollte

Slide 15 - Quiz

Vul in (verleden tijd):
Niemand ............ diesen Friseur (=kapper).
A
mögt
B
mogen
C
durfte
D
mochte

Slide 16 - Quiz

Vul in (verleden tijd):
............ ihr, wo ihr das Päckchen abholen .....................?
A
Musstet, wusstet
B
Wusstet, musstet
C
Weißt, sollt
D
Sollen, weißen

Slide 17 - Quiz

Hebben müssen en können in de verleden tijd ook een Umlaut.
timer
0:20
A
ja
B
nee
C
alleen in de personen enkelvoud
D
alleen in de personen meervoud

Slide 18 - Quiz



Ich ______ nach Hause gehen. vt
A
musste
B
müsste
C
muss
D
möchte

Slide 19 - Quiz

Ihr ______ noch nicht nach Hause? vt
A
können
B
könntet
C
konntet
D
könne

Slide 20 - Quiz



Wir _______ nicht rein. vt
A
willen
B
dürfen
C
möchten
D
wollten

Slide 21 - Quiz

Hausaufgaben: 
Kapitel 5, Lektion 2:
Grammatik: Ik kan de modale hulpwerkwoorden toepassen (S. 73).
Lektion 2 Aufgabe 4 – 8.

Slide 22 - Slide