Les 10 TIB, dinsdag 14 oktober

Taal in de buurt, dinsdag 14 oktober
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NT2WOStudiejaar 1

This lesson contains 12 slides, with text slides.

Items in this lesson

Taal in de buurt, dinsdag 14 oktober

Slide 1 - Slide

Welkom allemaal!
Hoe gaat het? 
Planning
- Lesdoelen
- Terugblik op vorige les
- Maanden en seizoenen


Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?

Lesdoelen
Vandaag leer je:

- De maanden en seizoenen benoemen (herhaling)
- Bekende woorden over de seizoenen gebruiken
- In tweetallen een korte dialoog voeren over je favoriete seizoen





Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Terugblik op vorige les
-Waar hebben we het over gehad?

-Kan iemand een voorbeeld geven?


Slide 4 - Slide

welke dag is het:

- vandaag?
- morgen?
- overmorgen?
- gisteren?
- eregisteren?

checken of ze begrijpen wat het betekent. zowel de dagen van de week als bovenstaande woorden.

Welke vraagwoorden weten jullie nog?
Op welke plek komt de persoonsvorm? 2e. Waar komt adjectief bij hoe? waar komt noun bij welke? wanneer welk/welke?

- (Generic) structure: Vraagwoord + persoonsvorm + subject + rest 
Wat eet jij graag?

- "Hoeveel" + noun of Welk/Welke" + noun (Welke cursist", "Hoeveel boeken")
Welke cursist komt morgen?
Hoeveel euro kost die tas?
Structure: Vraagwoord en znw + pv + rest

-"Hoe"+ adjectief (Hoe groot", "Hoe oud", "Hoe duur")
Hoe groot is jouw huis? / Hoe oud ben jij?
Structure: Hoe en adjectief + persoonvorm + subject + rest
Maanden & seizoenen

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

De maanden van het jaar
- Wanneer ben je jarig? 

- Samen alle maanden opschrijven 

-Samen de uitspraak oefenen

Slide 6 - Slide

tabel doornemen met cursisten. 
jan tm dec zijn de maanden

winter etc. zijn de seizoenen

Uitspraak oefenen: eerst klassikaal zelf allemaal uitspreken, dan klassikaal cursisten laten herhalen. 



Wat zie je? Welk seizoen is dit? Welke woorden ken je?

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Wat zie je? Welk seizoen is dit? Wat doe je in dit seizoen?

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Wat zie je? Welk seizoen is dit? Welke woorden ken je?

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Wat zie je? Welk seizoen is dit? Welke woorden ken je?

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Praat samen.
-Wat is jouw favoriete seizoen?
- Is het warm of koud in dat seizoen?
-Wat voor activiteit kan je doen in dat seizoen?

Gebruik deze zinnen: 
Mijn favoriete seizoen is ...
In de ... is het ...(koud/warm/een beetje koud/een beetje warm)
In de ... regent het/sneeuwt het/waait het/schijnt de zon
In de … kan ik ...(activiteit)

Ik vind … leuk, want …
timer
10:00

Slide 11 - Slide

Gebruik deze zinnen om te praten.
Bijvoorbeeld: Mijn favoriete seizoen is de zomer. In de zomer is het warm. Ik ga naar het strand. Ik vind de zomer leuk, want ik houd van de zon. Voorbeeldzinnen op het bord.

Zeg één zin hardop. (Laat cursisten herhalen of korte voorbeelden geven.)

Je hebt 10 minuten. Daarna vraag ik een paar mensen om iets te vertellen.

Afsluiter: Van welk seizoen houden de meeste mensen? 
PAUZE! (15 minuten)

Slide 12 - Slide

This item has no instructions