Structure: Hoe en adjectief + persoonvorm + subject + rest
Maanden & seizoenen
Slide 5 - Slide
This item has no instructions
De maanden van het jaar
- Wanneer ben je jarig?
- Samen alle maanden opschrijven
-Samen de uitspraak oefenen
Slide 6 - Slide
tabel doornemen met cursisten.
jan tm dec zijn de maanden
winter etc. zijn de seizoenen
Uitspraak oefenen: eerst klassikaal zelf allemaal uitspreken, dan klassikaal cursisten laten herhalen.
Wat zie je? Welk seizoen is dit? Welke woorden ken je?
Slide 7 - Slide
This item has no instructions
Wat zie je? Welk seizoen is dit? Wat doe je in dit seizoen?
Slide 8 - Slide
This item has no instructions
Wat zie je? Welk seizoen is dit? Welke woorden ken je?
Slide 9 - Slide
This item has no instructions
Wat zie je? Welk seizoen is dit? Welke woorden ken je?
Slide 10 - Slide
This item has no instructions
Praat samen.
-Wat is jouw favoriete seizoen?
- Is het warm of koud in dat seizoen?
-Wat voor activiteit kan je doen in dat seizoen?
Gebruik deze zinnen:
Mijn favoriete seizoen is ...
In de ... is het ...(koud/warm/een beetje koud/een beetje warm)
In de ... regent het/sneeuwt het/waait het/schijnt de zon
In de … kan ik ...(activiteit)
Ik vind … leuk, want …
timer
10:00
Slide 11 - Slide
Gebruik deze zinnen om te praten.
Bijvoorbeeld: Mijn favoriete seizoen is de zomer. In de zomer is het warm. Ik ga naar het strand. Ik vind de zomer leuk, want ik houd van de zon. Voorbeeldzinnen op het bord.
Zeg één zin hardop. (Laat cursisten herhalen of korte voorbeelden geven.)
Je hebt 10 minuten. Daarna vraag ik een paar mensen om iets te vertellen.
Afsluiter: Van welk seizoen houden de meeste mensen?