Gr.Zinsdelen P.9: mw, hv1
1 / 24
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
meewerkend voorwerp
Slide 6 - Mind map
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
A
aan/voor wie + pv + ow +lv?
B
aan/voor wie + ow + lv?
C
aan/voor wie + wg + ow +lv?
D
aan/voor wie + wg + lv?
Slide 10 - Quiz
Als er geen lijdend voorwerp is, is er ook nooit een meewerkend voorwerp.
A
juist
B
onjuist
Slide 11 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp?
De verdwaalde toerist vroeg de weg aan de politie.
De verdwaalde toerist vroeg de weg aan de politie.
A
de verdwaalde toerist
B
de politie
C
vroeg
D
de weg
Slide 12 - Quiz
Wat is het mv?
Alle aanwezigen zongen voor de jarige een vrolijk welkomstlied.
Alle aanwezigen zongen voor de jarige een vrolijk welkomstlied.
A
voor de jarige
B
de jarige
C
alle aanwezigen
D
een vrolijk welkomstlied
Slide 13 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp?
'De jongen schrijft een liefdesbrief aan zijn vriendin.'
'De jongen schrijft een liefdesbrief aan zijn vriendin.'
A
De jongen
B
een liefdesbrief
C
aan zijn vriendin
D
Er is geen meewerkend voorwerp
Slide 14 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp?
'Mijn oma appt mij het recept.'
'Mijn oma appt mij het recept.'
A
Mijn oma
B
mij
C
het recept
D
Er is geen meewerkend voorwerp
Slide 15 - Quiz
Het meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is.
A
juist
B
onjuist
Slide 16 - Quiz
Zoek het meewerkend voorwerp!
Shirley kocht zes rozen voor haar vriend voor Valentijnsdag.
Shirley kocht zes rozen voor haar vriend voor Valentijnsdag.
A
voor haar vriend
B
zes rozen
C
haar vriend
D
voor Valentijnsdag
Slide 17 - Quiz
Zoek het meewerkend voorwerp.
De kleine jongen gaf de reus geen kans meer.
De kleine jongen gaf de reus geen kans meer.
A
de kleine jongen
B
de reus
C
geen kans
D
er is geen meewerkend voorwerp
Slide 18 - Quiz
Wat is in de volgende zin het meewerkend voorwerp?
- de postbezorger overhandigde de klant de bestelling
- de postbezorger overhandigde de klant de bestelling
A
De postbezorger
B
De klant
C
De bestelling
D
Er is geen meewerkend voorwerp
Slide 19 - Quiz
Wat is het mv?
Ik koop een frikandelbroodje voor haar.
Ik koop een frikandelbroodje voor haar.
Slide 20 - Open question
Wat is het mv?
Hij geeft mij een klap.
Hij geeft mij een klap.
Slide 21 - Open question
Wat is het mv?
De burgemeester geeft een medaille aan haar.
De burgemeester geeft een medaille aan haar.
Slide 22 - Open question
Wat is het mv?
Ik geef je een verrassing.
Ik geef je een verrassing.
