1.3 vermogen en energie

• Natuurkunde / Scheikunde
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 3

1.3 vermogen en energie

De stroomsterkte door lampje één is 2 ampère. Hoe groot is de stroom door lampje twee?

1. 0,5 A
2. 1 A
3. 2 A
4. 4 A

1. Zonder spanning geen stroom
2. Zonder stroom geen spanning

1. 1 en 2 zijn waar
2. 1 is waar, 2 is niet waar
3. 1 is niet waar, 2 is waar
4. 1 en 2 zijn niet waar

De spanning van het lichtnet is .......

1. U= 12 V
2. U= 230 V
3. U= 9 V
4. U = 1,5 V

Welke kleur heeft de fasedraad

1. blauw
2. bruin
3. zwart
4. groen/geel

Wat gebeurt er als er een te grote stroom door een elektriciteitsdraad gaat?

1. Kortsluiting
2. je krijgt een schok
3. het snoer brand door
4. de stroom valt uit.

Welke kleur heeft de aardedraad?

1. blauw
2. bruin
3. zwart
4. groen/geel

Is dit een parallelschakeling of een serieschakeling?

1. Parallelschakeling
2. Serieschakeling

Is dit een serie- of parallelschakeling?

1. Serie
2. Parallel

Is het een serieschakeling of een parallelschakeling?

1. Serie
2. Parallel
3. Geen van beide
4. Beide

Welke uitspraak over parallelschakelingen is waar?
In een parallelschakeling:

1. branden alle lampjes of zijn alle lampjes uit.
2. is de stroomsterkte altijd overal even groot.
3. komen geen vertakkingen voor.
4. kun je elk lampje afzonderlijk aan of uit doen.

Wat bedoelen we met het vermogen van een apparaat

Leerdoelen

• Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is. 
• Je weet wat de eenheid van vermogen is.
• Je kunt uitleggen waarom een apparaat met een groter vermogen meer elektrische energie verbruikt.

Het vermogen van een apparaat

• Noteer: Het vermogen geeft aan hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt. 

Het vermogen van een apparaat

Hoe groter het vermogen, hoe meer elektrische energie het apparaat in één seconde verbruikt.

Welke uitspraak is waar?

1. het vermogen van een apparaat is constant
2. het vermogen geeft aan hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt
3. hoe kleiner het vermogen, hoe meer elektrische energie het apparaat in een seconde verbruit

Zaklamp A heeft een vermogen van 5 W en zaklamp B heeft een vermogen van 10 W.
Welke zaklamp heeft het grootste vermogen?

1. zaklamp A
2. zaklamp B
3. dit hangt af van de spanning
4. dit hangt af van de stroomsterkte

Bereken van vermogen

P = vermogen             in watt (W)

U = spanning              in volt (V)

I = stroomsterkte      in ampère (A)

P = U x I 

P = U x I

P = vermogen             in watt (W)

U = spanning              in volt (V)

I = stroomsterkte      in ampère (A)

Op een lader van een telefoon

staat 5 V en 2 A. Hoe groot is

Het het vermogen van dit lampje?

Op een fietslampje staat 0,3 A en 15 V
Bereken het vermogen van dat lampje.

Aan de slag

Maken opgaven 

1 t/m 8 van paragraaf 1.3

Spanning is een grootheid.
Wat is het symbool voor spanning?

1. U
2. V
3. W
4. A

Spanning is een grootheid. Wat is de eenheid van spanning?

1. U
2. V
3. I
4. A

Stroomsterkte is een grootheid.
Wat is de eenheid voor stroomsterkte?

1. Watt (W)
2. Volt (V)
3. Power (p)
4. Ampère (A)

Hoe bereken je de stroomsterkte in een parallelschakeling
Door de stroomsterkte uit alle takken

1. Bij elkaar op te tellen
2. te delen delen door elkaar
3. Van elkaar af te trekken
4. met elkaar te vermenigvuldigen

Het symbool van vermogen is ........
en de eenheid van vermogen is......... .

1. P en W
2. U en V
3. I en A
4. P en mA

De formule van Vermogen is?

1. Vermogen = spanning/ stroomsterkte
2. Vermogen = spanning x stroomsterkte
3. Vermogen = stroomsterkte / spanning
4. Vermogen = stroomsterkte + spanning

Bereken het vermogen in kiloWatt als het vermogen 250 W is.

1. 250 000 kW
2. 0,250 kW
3. 2,5 kW
4. 25 kW

Wat is het vermogen?

1. 12 Watt
2. 0,3 Watt
3. 0,083 Watt
4. 3 Watt

Vermogen is een grootheid.
Wat is de eenheid voor vermogen?

1. Watt (W)
2. Volt (V)
3. Power (p)
4. Ampère (A)

Huiswerk

Het energieverbruik kun je meten.
In welke eenheid meet je energieverbruik?

1. A
2. kWh
3. V
4. W

Wat is energieverbruik

1. Hoeveelheid energie er wordt verbruikt in bepaalde tijd
2. Hoeveelheid energie er wordt gemaakt in bepaalde tijd
3. Hoeveelheid stroom die er loopt
4. Hoeveelheid spanning die wordt verbruikt

Wat is de formule om het energieverbruik te berekenen?

1. E = P : t
2. E = t : P
3. E = P x t

Bereken van energie gebruik

E = energieverbruik in kilowattuur (kWh)

P = vermogen in kilowatt (kW)

t = tijd in uur (h)

E = P x t

E = energieverbruik in kilowattuur (kWh)

P = vermogen in kilowatt (kW)

t = tijd in uur (h)

Een lamp met een vermogen van 15W 

brandt de hele avond (18:00 - 23:00)

Bereken hoeveel energie de lamp verbruikt.

Een lamp van 50 W brandt van 18.00 tot 21.30 uur. Bereken het energieverbruik.

1. 50 x 3,3 = 165 kWh
2. 50 x 3,5 = 175 kWh
3. 0,05 x 3,3 = 0,165 kWh
4. 0,05 x 3,5 = 0,175 kWh

Energieverbruik = vermogen x tijd.
Een wasmachine van 1000W staat 1uur en 30min aan. Bereken het energieverbruik in kWh.

1. Energieverbruik = 1000 : 1.5 = 666.7 kWh
2. Energieverbruik = 1000 x 1.5 = 1500 kWh
3. Energieverbruik = 1 x 1.5 = 1.5 kWh
4. Energieverbruik = 1 x 1.30 = 1.3 kWh

Een telefoon moet om op te laden 3 uur aan de lader. De lader heeft een vermogen van 10 W. Hoeveel energie gaat er in die tijd in de telefoon?

Op een zaklamp staat: 50 V en 2 A. De zaklamp staat 10 uren aan. Bereken de energie die deze zaklamp verbruikt in die tijd.

Aan de slag

Maken opgaven 9 t/m 14