De antwoorden staan altijd op alfabetische volgorde.
Vaak blijven er twee antwoorden over waartussen je twijfelt.
Lees de vraag goed: welk antwoord geeft echt goed antwoord op de vraag.
Probeer vragen met een ontkenning te herformuleren.
Vul atijd iets in!
1 / 6
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5
This lesson contains 6 slides, with text slides.
Lesson duration is: 120 min
Items in this lesson
MEERKEUZEVRAGEN
De antwoorden staan altijd op alfabetische volgorde.
Vaak blijven er twee antwoorden over waartussen je twijfelt.
Lees de vraag goed: welk antwoord geeft echt goed antwoord op de vraag.
Probeer vragen met een ontkenning te herformuleren.
Vul atijd iets in!
Slide 1 - Slide
CITEREN 1
Een zin: echt een hele zin vanaf hoofdletter tot en met punt.
Een woord: echt maar één woord, anders krijg je aftrek of geen punten
Slide 2 - Slide
CITEREN 2
Een zinsgedeelte: nooit een hele zin, maar bijvoorbeel van hoofdletter tot een (punt)komma, of vanaf een (punt)komma tot het einde van de zin.
Een woordgroep: een groep bij elkaar horende woorden, vaak een zinsdeel. Bijvoorbeeld het onderwerp, het lijdend voorwerp, een bijwoordelijke bepaling.
Slide 3 - Slide
PARAFRASEREN
= met eigen woorden zeggen
je kunt meestal dicht bij de tekst blijven. Verander in ieder geval een woord en de volgorde van de woorden.
Gebruik nooit meer woorden dan je mag. De woorden die te veel zijn mogen niet meer beoordeeld worden.
Let goed op spelling en formulering!
Slide 4 - Slide
WOORDENBOEK
Gebruik het woordenboek alleen als je de tekst of de vraag anders niet begrijpt: het kost je anders te veel tijd