3tl hfd 3 Grammatica woordsoorten KLASS (1)

Hfd. 3  Grammatica / Woordsoorten (1) 
Woordsoorten:  ww /zn /bn /stoffelijke bn / vz / vw
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Hfd. 3  Grammatica / Woordsoorten (1) 
Woordsoorten:  ww /zn /bn /stoffelijke bn / vz / vw

Slide 1 - Slide

Korte herhaling
  •  In het volgende filmpje wordt de grammatica van de woordsoorten nog eens kort, maar duidelijk, uitgelegd.
  • Tussentijds stopt het filmpje enkele keren, dan moet jij een vraag beantwoorden OF krijg je extra uitleg.
  • Daarna gaat het filmpje weer verder. 


Slide 2 - Slide

4

Slide 3 - Video

00:52
Je hoeft de verschillende soorten werkwoorden NIET te kennen.
Je moet dus alleen weten OF een woord een werkwoord is.

Slide 4 - Slide

01:47
Let op!
Alle namen zijn ook zelfstandige naamwoorden!

Slide 5 - Slide

02:42
Wat is 'gouden' in de volgende zin?
De gouden ring is prachtig.


A
bijvoeglijk naamwoord
B
voorzetsel
C
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
D
materialen bijvoeglijk naamwoord

Slide 6 - Quiz

Deze 7  woord
soort-en moet je ken-nen

Slide 7 - Slide

00:52
Welke uitspraak is juist?
A
'n is een lidwoord
B
't is geen lidwoord
C
en is een lidwoord
D

Slide 8 - Quiz

Grammatica - Test je kennis
  • Zo meteen krijg je een aantal dia's te zien, waarin vragen worden gesteld.
  • Probeer je antwoorden zo goed mogelijk te geven.

Slide 9 - Slide

Waar staan alleen maar woordsoorten? Dus let op het verschil tussen woordsoorten en zinsdelen.
A
werkwoord persoonsvorm zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord telwoord persoonsvorm
C
werkwoord voorzetsel zelfstandig naamwoord
D
onderwerp bijvoeglijk naamwoord werkwoord

Slide 10 - Quiz

Wat is waar?
A
Een ZN kun je nooit in het meervoud zetten
B
Een BN zegt iets over een WW
C
Een BN kun je altijd in het meervoud zetten
D
Van een ZN kun je meestal een verkleinwoord maken

Slide 11 - Quiz

Wat is waar als het om de volgende zin gaat?
Joris heeft aan zijn aardige oma een bloem gegeven.
A
zijn = ww
B
Joris = bn
C
aardige = bn
D
aan = vw

Slide 12 - Quiz

Wat is waar als het om de volgende zin gaat?
Straks ga ik op mijn kamer huiswerk maken.
A
straks = zn
B
huiswerk = zn
C
ik = zn
D
op = vw

Slide 13 - Quiz


Om welke woordsoort gaat het hier?
Je kunt mij vaak in het meervoud zetten en ook kun je meestal een verkleinwoord van mij maken. 
Ook kun je vaak een lidwoord voor mij plaatsen.
A
Bijvoeglijk naamwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Werkwoord
D
Voegwoord

Slide 14 - Quiz

Maak een eigen zin met de volgende woordvolgorde:
LW - ZN - WW - VZ - LW - ZN
Let op! De woorden moeten dus in deze volgorde in jouw zin staan.

Slide 15 - Open question

Maak een eigen zin met de volgende woordvolgorde:
LW - BN - ZN- WW- VZ - ZN
Let op! De woorden moeten dus in deze volgorde in jouw zin staan.

Slide 16 - Open question

Maak een eigen zin met de volgende woordvolgorde:
LW - ZN - WW - VZ - LW - BN - ZN - VW - WW- VZ - ZN
Let op! De woorden moeten dus in deze volgorde in jouw zin staan.

Slide 17 - Open question

Lisa had veel pech, toen ze haar been brak.
Bij welke woordsoort hoort 'toen'?
Let op:
Noteer de juiste afkorting (ww, lw, zn, bn, vz, vw), anders wordt je antwoord fout gerekend.

Slide 18 - Open question

De aardige coureur heeft gisteren in de  race  verloren.
ww
vz
bn
zn
lw
ww

Slide 19 - Drag question

Slide 20 - Slide

Een 

  • Op de volgende dia's zie je steeds een zin, waarin 2 woorden zijn onderstreept. 
  • Geef aan welke woordsoorten het zijn. 
  • Let op! De antwoorden staan in de volgorde van de zin. 

Slide 21 - Slide


De rode rozen in oma's tuin bloeien prachtig. 
A
bijvoeglijk naamwoord voegwoord
B
bijvoeglijk naamwoord werkwoord
C
zelfstandig naamwoord voegwoord
D
bijvoeglijk naamwoord zelfstandig naamwoord

Slide 22 - Quiz


Eigenlijk mag je niet naar buiten, maar mijn broertje doet het toch.
A
zelfstandig naamwoord voegwoord
B
werkwoord werkwoord
C
werkwoord voegwoord
D
werkwoord voorzetsel

Slide 23 - Quiz


De mooiste tijd op school vond hij de lessen die uitvielen, want dan kon hij gezellig met de anderen kletsen. 
A
zelfstandig naamwoord werkwoord
B
werkwoord voorzetsel
C
bijvoeglijk naamwoord voorzetsel
D
bijvoeglijk naamwoord voegwoord

Slide 24 - Quiz

en nu verder...
Test in :  Gimkit.com... Code: zie bord...

Slide 25 - Slide