KW 2025 - 19 - 3H1 | Kapitel 5 | III Woordjes + Grammatik

1 / 52
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Vertaal: het beroep
A
der Beruf
B
der Kollege
C
der Job
D
die Freizeit

Slide 12 - Quiz

Vertaal: het bedrijf, de firma
en let op hoofdlettergebruik

Slide 13 - Open question

sich bewerben
der Schreibtisch
umweltfreundlich
eine Lehre machen
Spaß haben
die Leistung
trainieren
die Gastronomie
die Wirtchaft
das Studium
solliciteren naar
het bureau
plezier hebben
een vakopleiding doen
mileuvriendelijk
de prestatie
trainen
de horeca
de economie
de studie

Slide 14 - Drag question

Wer ist dafür (verantwoordelijk)?
Vertaal verantwoordelijk
A
begleitend
B
zuständig
C
verantwortelich
D
gegenständig

Slide 15 - Quiz

(Misschien) werde ich später einen Profispieler, wer weiß....
Vertaal misschien
A
Veilliecht
B
Vielliecht
C
Veilleicht
D
Vielleicht

Slide 16 - Quiz

Die Schüler fanden die Mathe Klassenarbeit (het moeilijkst)
A
schweiriger
B
schwerer
C
am schwierigsten
D
am schwersten

Slide 17 - Quiz

Vertaal: nodig, noodzakelijk
en let op hoofdlettergebruik

Slide 18 - Open question

Als (bijbaan) arbeitete sie als eine Kellnerin in einer Bierstube.
Vertaal ‘de bijbaan’
A
der Nebenjob
B
der Wettbewerb
C
der Studentenjob
D
der Sozialjob

Slide 19 - Quiz

Vertaal: oprichten

Slide 20 - Open question

Vertaal: de aanvulling
A
die Anfüllung
B
die Ergänzung
C
die Unternehmung
D
die Veranstaltung

Slide 21 - Quiz

Die Schüler antworteten (verschillend).
Vertaal: verschillend

Slide 22 - Open question

Es wird im Supermarkt (plaatsvinden)
A
sich platzen
B
platz haben
C
stattfinden
D
freihaben

Slide 23 - Quiz

(het loon) war ausreichend um sich einen tollen Wagen zu kaufen.
A
das Gebühr
B
das Geld
C
das Lohn
D
das Gehalt

Slide 24 - Quiz

die Arbeitszeiten
sich bewerben für
brauchen
sich beschäftigen mit
der Schulabschluss
der Unterschied
der Chef
vielleicht
entschlossen
das Gehalt
de werktijden
solliciteren naar
het diploma
zich bezighouden met
nodig hebben
het verschil
de chef
mischien
vastbesloten
het loon

Slide 25 - Drag question

Die Wasserrutsche im Hallenbad war (gratis) zu benutzen.
Vertaal: gratis
A
ein schnäppchen
B
umsonst
C
kostenfrei
D
köstlich

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Slide

Slide 47 - Slide

Slide 48 - Slide

Slide 49 - Slide

Slide 50 - Slide

3H3

Slide 51 - Slide

3H1

Slide 52 - Slide