17-1 signaalwoorden (Amiek, Christel)

Welkom!

Pak je boek, ga zitten en ga lezen.
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom!

Pak je boek, ga zitten en ga lezen.

Slide 1 - Slide

Lesprogramma
-Lezen

-Hoofdstuk 3: 
samenhang in teksten
woordenschat

Slide 2 - Slide

Lezen: signaalwoorden

Slide 3 - Slide

Een signaalwoord is een woord, waarmee een bepaald verband wordt aangegeven tussen verschillende  zinnen. 

1. opsomming
2. oorzaak en gevolg
3. tegenstelling
4. conclusie

Slide 4 - Slide

Zinsverbanden  
1. opsomming


2. oorzaak en gevolg


3. tegenstelling


4. conclusie
            +           +

                 =


                 =

Slide 5 - Slide

1. Opsomming

  • En,
  • ook,
  • ten eerste, ten tweede,
  • eerst,
  • vervolgens,
  • daarna
  • als laatste, ten slotte, tot slot


3. Tegenstelling
  • Zo,
  • evenals,
  • in vergelijking met, soortgelijk(e),
  • maar,
  • echter
  • Hoewel

2. Oorzaak en gevolg
  • want
  •  doordat
  • daardoor
  •  waardoor
  •  dat komt door
  •  dat heeft alles te maken met
  • door (dit alles)
  • als gevolg van

4. Conclusie
  • concluderend,
  • tot slot,
  • dus,
  • dat betekent,
  • kortom,
  • samengevat,
  • al met al

Slide 6 - Slide

Lesprogramma
-Lezen

-Hoofdstuk 3: 
*samenhang in teksten
*woordenschat

Slide 7 - Slide

Voorvoegsels
non = niet, zonder
on    = niet
mis  = verkeerd, fout
wan = slecht, verkeerd
her   = weer, opnieuw
ex     = niet meer, van vroeger
inter= tussen twee of meer gebieden

non-fictie, non-stop
ongewenst, onhygiënisch
miscommunicatie, misleiden
wanorde, wangedrag
heropening, herdruk, herleiden
ex-directeur, ex-vriend
internationale, interland, intercity

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Link

Woordenschat
aanprijzen = aanbevelen
blootstellen aan = onderwerpen aan, iemand iets schadelijks zoals gevaar of kou laten ondervinden
gebruikelijke = gewone
hoe dan ook = in elk geval
in omloop brengen = in gebruik nemen
(de) miskleun = grove vergissing, flater, blunder
opduiken = plotseling verschijnen
(de) ophef = overdreven aandacht
ongeoorloofd= iets wat niet mag
opzienbarend = verbazingwekkend
(de) resultaten = uitslagen
krimpen = kleiner worden
verschrompelen = kleiner en rimpelig worden
verspreiden = verdelen over een (groot) gebied
verwerken = gebruiken om er iets van te maken
als paddenstoelen uit de grond schieten = overal tevoorschijn komen

de smaak te pakken hebben = er erg van houden
iets op je lever hebben = iets te zeggen hebben
nog niet jarig zijn = grote problemen hebben
onder de blote hemel = in de openlucht
zijn mond voorbij praten = alles doorvertellen




Slide 10 - Slide

Taalverzorging
Franse woorden:

bureau
cadeau
champignons
coupé
croissantje
douane
gefouilleerd
gourmetten
journalist
retour
souvenirs
toilet











Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide