bez. vnw

Woordsoorten: 
Bezittelijk voornaamwoord (bzv)


Doel: je weet wat bezittelijk voornaamwoorden zijn 
en je kunt ze toepassen. 
Je weet het verschil met een persoonlijk voornaamwoord. 

paragraaf 5.4 (blz 196)
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Woordsoorten: 
Bezittelijk voornaamwoord (bzv)


Doel: je weet wat bezittelijk voornaamwoorden zijn 
en je kunt ze toepassen. 
Je weet het verschil met een persoonlijk voornaamwoord. 

paragraaf 5.4 (blz 196)

Slide 1 - Slide

Herhaling psv:
'ikke, ikke, ikke en de rest...'
 
Persoonlijk voornaamwoorden verwijzen naar 1 persoon, meer personen of een zelfstandig naamwoord.

ik, jij, hij/ zij/ het en jou, hem, haar
wij, jullie, ze en ons, jullie, hun, hen

Slide 2 - Slide

Een bezittelijk voornaamwoord: 
Dit geeft aan van wie iets is en staat voor  een zn.
mijn, jouw, zijn/ haar, ons/ onze, jullie, hun

vb. 
Dit is mijn computer.
Gamen is zijn hobby.
'Ons mam is niet thuis.' 

Slide 3 - Slide

LET OP: 
Ik geef het boek aan haar. -> haar = persoonlijk voornaamwoord
Dit is haar boek. -> haar = bezittelijk voornaamwoord

Vind je dat grappig? -> je = ?
Vindt je vader dat grappig? -> je = ?



Slide 4 - Slide

0

Slide 5 - Video

jou of jouw?
Dit boek is van jou. -> jou = pers.vnw
Dit is jouw boek. -> jouw = bez.vnw

Twijfel je tussen jou en jouw? Vervang jou door mij en je hoort pers.vnw of bez.vnw
Dit boek is van mij.
Dit is mijn boek

Slide 6 - Slide

Mijn fiets is gestolen.

Mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
voorzetsel
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 7 - Quiz

De woorden 'ik, mij, wij' zijn voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

Het woord:
JOUW
is een
A
persoonlijk voornaamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 9 - Quiz

Aan de slag:

Slide 10 - Slide