GRAMMAR CHAPTER 2

1 / 31
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

REVISION

• Adjectives and adverbs
• Much, many, lots of, a lot of, (a) little, (a) few (quantifiers)
• Intensifiers 
• Vocabulary

Slide 2 - Slide

ADJECTIVES + ADVERBS

Slide 3 - Slide

What is an 'adjective'?

Slide 4 - Open question

example sentences
  • “The beautiful girl.”

• “This book is fantastic.”

• “I am wearing a black jacket.”

Slide 5 - Slide

What is an 'adverb'?

Slide 6 - Open question

example sentences

“This book is fantastically written.” > zegt iets over een werkwoord 

“The extremely beautiful girl.”  > zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord 

“She sang absolutely well.”  > zegt iets over een ander bijwoord in de zin




Slide 7 - Slide

SPELLING RULES ADVERBS

Slide 8 - Slide

Wat is de 'algemene' regel die het meeste wordt gebruikt?

Slide 9 - Open question

Wat gebeurt er met woorden die eindigen op –le ? (VB: terrible)

Slide 10 - Open question

Wat gebeurt er met woorden die eindigen op een medeklinker + -y ? (VB: easy)

Slide 11 - Open question

Wat gebeurt er met woorden die eindigen op –ic ? (VB: fantasic)

Slide 12 - Open question

THE RULES
Algemene regel / meest gebruikt
-ly (beautifully, nicely)

Woorden die eindigen op –le
-le > -ly (terrible – terribly)

Woorden die eindigen op een medeklinker + -y
> -ily (easy – easily)

Woorden die eindigen op –ic
-ic > -ally (fantastic – fantastically)

Slide 13 - Slide

MORE RULES
• Bij sommige ww gebruik je 
dezelfde vorm als het bijv.nw  
> Look, feel, taste, smell, sound 

• Onregelmatige bijwoorden 
> vorm is hetzelfde als het bijvoeglijk naamwoord
VB: “A hard worker.” “He works hard.”




Slide 14 - Slide

Much, many, lots of, a lot of, (a) little, (a) few 


"Quantifiers"

Slide 15 - Slide

THE RULES
• Waar zeggen deze woorden iets over?
 > Zelfstandig naamwoorden 

• Welke gebruik je bij znw die je WEL kan tellen?
> Many, lots of, a lot of, (a) few

• Welke gebruik je bij znw die je NIET kan tellen?
> (A) little , much

• UITZONDERING : 
> Lots of, a lot of  > bij zowel woorden die je WEL als NIET kunt tellen 

Slide 16 - Slide

• Much, many, lots of, a lot of = 'veel'

• (A) little, (a) few = 'weinig'
> (a) little = 'een beetje'
> (a) few = 'een paar'


Slide 17 - Slide

examples
“I don’t have much time to play games.”
“They don’t have many pets.”
“I got lots of games for my birthday.”
“Does he have a lot of books?
Few boys like romantic comedies.”

“Does it take lots of time to finish the game?”
“I need a little more time.”
“There was little money left for shoes.”

Slide 18 - Slide

INTENSIFIERS
"So, too, really, very, such"

> Om extra nadruk te geven aan een bijvoeglijk naamwoord, bijwoord of werkwoord. Ze staan VOOR het woord waarover ze iets zeggen. 

Slide 19 - Slide

Time for some questions
Is everyone ready?

Questions about: adjectives, adverbs, quantifiers, intensifiers 
+ a bit of vocabulary

Slide 20 - Slide

"That birthday cake smells...."
A
delicious
B
deliciously
C
deliciousally
D
deliciousily

Slide 21 - Quiz

"I am .... tired to do my homework."
A
Much
B
Many
C
Very
D
Too

Slide 22 - Quiz

'Much' gebruik je bij zelfstandige nw die je NIET kan tellen.
A
True
B
False

Slide 23 - Quiz

'(A) little' gebruik je bij zelfstandige nw die je NIET kan tellen.
A
False
B
True

Slide 24 - Quiz

ADVERBS: spellingregel voor woorden die eindigen op -le
A
blijft hetzelfde
B
wordt -ily
C
wordt - ly
D
wordt -ally

Slide 25 - Quiz

ADJECTIVE naar ADVERBS:
Easy wordt .....

Slide 26 - Open question

COMPLICATED
A
Ingewikkeld
B
Makkelijk
C
Invoeren

Slide 27 - Quiz

EXPLAIN
A
Leren
B
Oefenen
C
Uitleggen
D
Vooruit

Slide 28 - Quiz

DRAADLOOS

Slide 29 - Open question

MEAN
A
Betekenen
B
Gemeen

Slide 30 - Quiz

BEPAALD
A
Capture
B
Certain
C
Suggest
D
Thought

Slide 31 - Quiz