BSR 12/02 1aha Grammatica WS §8 pers vnw bez vnw

Open je boek alvast op blz. 218-219
(havo)
 of blz. 214-215 (vwo).
Log alvast in op LessonUp. 
§6/8: Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord


Voordat we beginnen:
1AHA
GRAMMATICA
WOORDSOORTEN
timer
2:00
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Open je boek alvast op blz. 218-219
(havo)
 of blz. 214-215 (vwo).
Log alvast in op LessonUp. 
§6/8: Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord


Voordat we beginnen:
1AHA
GRAMMATICA
WOORDSOORTEN
timer
2:00

Slide 1 - Slide

  • Je weet het verschil tussen zelfstandige werkwoorden, hulpwerkwoorden en koppelwerkwoorden.
  • Je kunt bepalen of een woord een persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord is.
Lesdoelen

Slide 2 - Slide

In deze les gaan we:

  • Verder met Grammatica woordsoorten;
  • de uitleg van paragraaf 2 t/m 6 herhalen
  • De uitleg van paragraaf 8 (vwo 6) behandelen (en hierbij aantekeningen maken);
  • Oefenen met paragraaf 8 (vwo 6).

Slide 3 - Slide

Alle paragrafen met WS voor de paragraaf behandelen we de komende tijd. De paragrafen met ZD hebben we al behandeld.

Slide 4 - Slide

Grammatica woordsoorten
Zinnen bestaan uit woorden. Die woorden kun je indelen in soorten. Je kunt van elk woord in een zin bepalen bij welke woordsoort het hoort. Zo ontdek je hoe een taal is opgebouwd.

Slide 5 - Slide

Er volgen nu wat herhalingsvragen

Slide 6 - Slide

Waar of niet waar?

Eigennamen behoren tot de zelfstandige naamwoorden.

A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quiz

Waar of niet waar?

In de zin 'Een van ons helpt mee' is 'een' een lidwoord.

A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

Waar of niet waar?

'In elke zin staat een hulpwerkwerkwoord.'

A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

Waar of niet waar?

'Een bijvoeglijk naamwoord staat altijd vóór een zelfstandig naamwoord.'

A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

gemetseld – houten – plastic

Welk woord hoort niet in het rijtje thuis? Leg je antwoord uit met behulp van de woordsoorten.

Slide 11 - Open question

Meryam vraagt haar broer om hulp bij wiskunde.
Benoem de woordsoort van 'broer'.
sleep de juiste woordsoort naar het vak hiernaast
concreet zelfstandig naamwoord (czn)
abstract zelfstandig naamwoord (azn)
eigennaam 
(zn-e)

Slide 12 - Drag question

Zelfstandige werkwoorden
Een werkwoord is een woord dat je kunt doen: fietsen, leren, werken, eten. Maar een werkwoord kan je ook overkomen: vallen, struikelen, krijgen.
Als we weten wat er wordt bedoeld met een bepaald werkwoord, dan noem je dat een zelfstandig werkwoord.

Slide 13 - Slide

Hulpwerkwoorden
Let op: van sommige werkwoorden hebben van zichzelf geen duidelijke betekenis: hebben, kunnen, mogen, moeten, willen, worden, zijn, zullen. Daarom 'helpen' deze woorden altijd een ander werkwoord. Dit is de reden dat we deze werkwoorden hulpwerkwoorden noemen. 
Vanavond zouden we pizza kunnen eten.

Slide 14 - Slide

Koppelwerkwoord
Koppelwerkwoorden koppelen altijd een eigenschap aan het onderwerp in de zin. Ze zijn onderdeel van het naamwoordelijk gezegde. We kennen de volgende koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Jullie presentatie is heel grappig.

Slide 15 - Slide

Uitlegfilmpje!

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Persoonlijk
voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, dier of ding:

  • Wij gaan een weekendje weg.
  • Onze kat slaapt overdag, omdat hij 's nachts buiten rondloopt.
  • Ik heb je bericht ontvangen, maar ik heb het nog niet gelezen.

Slide 18 - Slide

Persoonlijk
voornaamwoord
Let op: het woordje het is alleen een persoonlijk voornaamwoord als het niet bij een zelfstandig naamwoord is en wel een duidelijke betekenis heeft. 

Wel pers vnw: Dit verhaal is heel interessant, dus ik heb het in avond uitgelezen.
Niet pers. vnw : Heb jij het huisdier van Emma gezien?

Slide 19 - Slide

Noteer de persoonlijke voornaamwoorden uit onderstaande zin:
'Jos heeft mij de fiets van zijn zus gegeven, maar ik weet niet of zij het er mee eens is.'

Slide 20 - Open question

Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord
geeft aan van wie iets is. Het staat altijd voor het zn waar het bij hoort.

  • Jullie tuin.
  • Mijn telefoon.
  • Jouw huis.

Slide 21 - Slide

Noteer de bezittelijke voornaamwoorden uit onderstaande zin:
'Vinden jij en jouw broers het leuk dat alle voornamen in jullie gezin met een J beginnen of vind je dat lastig?'

Slide 22 - Open question

Uitlegfilmpje!

Slide 23 - Slide

Aan het werk
Optie A
Klassikaal
Optie B
Zelfstandig werken
Klaar?

Eerst oefenen via de 'trainer' op de iPad (Magister -> leermiddelen -> Nederlands -> Cursus 5: Grammatica -> paragraaf 8: persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord). Let op: voor vwo is dit paragraaf 6.
Havo: §8: Pers. vnw en bez. vnw (blz. 218-219).
Opdracht 1 t/m 4.

Vwo: §6: Pers. vnw en bez. vnw (blz. 214-215).
Opdracht 1 t/m 4.

Kies zelf of je het in je boek of op je Ipad maakt.
1) Maak een samenvatting van de woordsoorten tot nu toe 

2) Oefen in het online boek verder met paragraaf 2, 4, 6 en 8!

3) Werk alvast verder
aan de volgende paragraaf.
timer
15:00

Slide 24 - Slide

  • Je kunt concrete en abstracte zelfstandig naamwoorden herkennen (en eigennamen).
  • Je weet het verschil tussen zelfstandige werkwoorden, hulpwerkwoorden en koppelwerkwoorden.
  • Je kunt bepalen of een woord een persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord is.
Lesdoelen

Slide 25 - Slide

Aan welke zaken kun je een zelfstandig naamwoord herkennen? Noem er twee.

Slide 26 - Open question

Wat is het verschil tussen een concreet en een abstract zelfstandig naamwoord? Gebruik voorbeelden.

Slide 27 - Open question

Wat is het verschil tussen een zelfstandig werkwoord en een hulpwerkwoord?

Slide 28 - Open question

Het woord 'kussen' kan zowel een zelfstandig naamwoord als een werkwoord zijn. Maak twee zinnen om dit verschil te laten zien. Eén zin met 'kussen' als zelfstandig naamwoord en een één zin met 'kussen' als werkwoord.

Slide 29 - Open question

Maak een zin waarin 'het' een lidwoord is een zin waarin 'het' een persoonlijk voornaamwoord is.

Slide 30 - Open question

Wie heeft nog een vraag over wat we vandaag hebben behandeld?

Slide 31 - Slide