GC OR8 les 15

English lesson 15
1 / 19
next
Slide 1: Slide
EngelsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 19 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

English lesson 15

Slide 1 - Slide

Planning
Workbook
Questions
Reading
Speaking



Slide 2 - Slide

Workbook

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Link

Dictation
  • Write down number 1 to 5
  • Wait in silence for the next sentence
  • Listen to the sentences
  • I will mention every sentence twice (2x)



Slide 5 - Slide

Answers
  1. When does your school finish? 
  2. Where do you live in the Netherlands? 
  3. Who is your best friend?
  4. What do you usually do after school?
  5. How do you get to school every morning?

Slide 6 - Slide

Questions
Bij een leesexamen in het Engels worden vaak vragen gesteld die beginnen met een van de volgende woorden: 
Why - when - where - who - what - how
 
Dit zijn vragen die bedoeld zijn om bepaalde informatie in een tekst te halen. Het begrijpen van deze vragen helpt je om de antwoorden te kunnen vinden. 

Slide 7 - Slide

Questions
Deze vragen geven geven je een hint naar welk type antwoord je moet zoeken.

Bijvoorbeeld: Als de vraag begint met 'waarom (why)' weet je dat je een reden moet zoeken, en die vind je vaak in een zin met 'because'.

Slide 8 - Slide

Why
Vertaling: Waarom
Het antwoord geeft een reden of oorzaak
Vaak in een zin met 'because', of 'the reason is'

Voorbeeld:
Vraag: Why did the boy leave early?
Antwoord: Because he had a doctor’s appointment.

Slide 9 - Slide

When
Vertaling: Wanneer?
Het antwoord geeft een tijdstip, datum of periode
Vaak in een zin met tijdsaanduidingen zoals 'in the morning', 'at 7 PM', 'during summer', of exacte data
Voorbeeld:
Vraag: When did the accident happen?
Antwoord: The accident happened in 2015.

Slide 10 - Slide

Where
Vertaling: Waar?
Het antwoord geeft een plaats of locatie
Vaak in een zin met plaatsnamen, locaties of zinnen met in, at, on. Zoals 'in the park' of 'at school'
Voorbeeld:
Vraag: Where do you go to school?
Antwoord: I go to school in Doetinchem.

Slide 11 - Slide

Who
Vertaling: Wie?
Het antwoord geeft een persoon of groep personen
Vaak in een zin met namen of onderwerpen zoals he / you / they

Voorbeeld:
Vraag: Who wrote this book?
Antwoord: This book was written by J.K. Rowling.

Slide 12 - Slide

What
Vertaling: Wat?
Het antwoord geeft specifieke informatie of een beschrijving
Vaak in een zin met uitleg of beschrijvingen

Voorbeeld:
Vraag: What is the main idea of the book?
Antwoord: The main idea is to explain the benefits of education.

Slide 13 - Slide

How
Vertaling: Hoe?
Het antwoord geeft een manier
Vaak in een zin met uitleg of hoeveelheid

Voorbeeld:
Vraag: How did the team solve the issue?
Antwoord: The team solved the issue by working together.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Onthoud
Controleer je antwoord: Zorg dat je antwoord aansluit bij wat er precies gevraagd wordt. 

Als de vraag begint met 'when', geef dan geen plaats als antwoord, maar een tijd/dag.

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Link

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Link