BLOK 1 SPELLING

blok 1
spelling
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

blok 1
spelling

Slide 1 - Slide

bespreken en maken:
  • bespreken blz. 28   opdracht 23
  • blz. 28   opdracht 24   lezen voorbeeld, daarna zin 2 t/m 6 maken. (alleen de werkwoorden opschrijven)
  • nakijken.

Slide 2 - Slide

Nakijken opdr. 23
Opdracht 23
1 struikelt /  struikelde       het werkwoord is veranderd
2 legt / legde                          het werkwoord is veranderd
3 de spelling van het werkwoord. 
4 In de ene zin gaat het over iets wat nu gebeurt, in de andere zin gaat het over iets wat al is gebeurd.

Slide 3 - Slide

Nakijken opdr. 24
Opdracht 24
1 a schreven
             1 b schrijven 
2 a komt                      2 b kwam
3 a ga                            3 b ging
4 a won                        4 b wint
5 a reisde                    5 b reist
6 a verhuist                 6 b verhuisde

Slide 4 - Slide

Doel:
Aan het einde van deze les:
- kun je het verschil uitleggen tussen de STAM en de IK-VORM van een werkwoord.
- heb je geoefend met woorden met: au / ou en ei / ij 

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

De boom is het hele werkwoord. Als je -en- eraf haalt, heb je de stam.

Slide 7 - Slide

de stam van wandelen is....

Slide 8 - Open question

de stam van lopen is .....

Slide 9 - Open question

de stam van schrijven is.......

Slide 10 - Open question

de stam van blazen is......

Slide 11 - Open question

dus:


De stam van een werkwoord vind je door

EN

van het werkwoord weg te halen.

Slide 12 - Slide

ik-vorm
Soms moet je de stam aanpassen om de ik-vorm te krijgen.

Slide 13 - Slide

ik-vorm

Soms moet je de stam aanpassen om de ik-vorm te krijgen.

  • printen          print          ik print
  • praten            prat           ik praat
  • beloven         belov        ik beloof    
  • vissen             viss           ik vis

Slide 14 - Slide

wandelen:
de stam is: wandel
de ik-vorm is......

Slide 15 - Open question

lopen:
de stam is lop
de ik-vorm is.....

Slide 16 - Open question

schrijven:
de stam is schrijv
de ik-vorm is .....

Slide 17 - Open question

blazen
de stam is blaz
de ik-vorm is ....

Slide 18 - Open question

maken (huiswerk)

blz. 29    opdracht 25

blz. 29     opdracht 26       

blz . 30    opdracht 27  


Slide 19 - Slide

Nakijken opdr. 25     1 t/m 5
1 wens, ik wens
2 print, ik print
3 schiet, ik schiet
4 prat, ik praat
5 drink, ik drink

7 roei, ik roei
8 remm, ik rem
9 hal, ik haal
10 zwemm, ik zwem

Slide 20 - Slide

Nakijken opdr. 25      6 t/m 10
6 belov, ik beloof 
7 roei, ik roei
8 remm, ik rem
9 hal, ik haal
10 zwemm, ik zwem

Slide 21 - Slide

Nakijken opdr. 26 
1 Bij praten, beloven, remmen, halen en zwemmen.

2 prat  letter toevoegen  praat
 belov  letter toevoegen en letter veranderen  beloof
 remm  letter weghalen  rem
 hal  letter toevoegen  haal
 zwemm  letter weghalen  zwem

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Link

Slide 24 - Link

Slide 25 - Link

maken:


blz. 31    opdracht 29    

blz. 32    opdracht 31 


Slide 26 - Slide

Nakijken opdr. 29    zin 1 t/m 5
1 De kabouter paste makkelijk in mijn mouw.
2 In augustus trouwt mijn zus.
3 Het eten is een beetje flauw, er moet meer zout over.
4 De toeschouwers gaven een groot applaus.
5 De pauw vatte in de lente bijna kou.

7 Mijn ouders onthouden altijd wanneer ik naar bed moet.
8 In de pauze at ik een augurk.
9 Toen hij zijn schouder brak, kreeg hij het benauwd.
10 De vrouw roerde in de heerlijke saus.

Slide 27 - Slide

Nakijken opdr. 29    zin 6 t/m 10
6 Toen hij zijn schouder brak, kreeg hij het benauwd
7 Mijn ouders onthouden altijd wanneer ik naar bed moet.
8 In de pauze at ik een augurk.
9 Toen hij zijn schouder brak, kreeg hij het benauwd.
10 De vrouw roerde in de heerlijke saus.

Slide 28 - Slide

Bespreken opdr. 30
Welke woorden met au / ou hebben jullie gevonden?
Zinnen maken met deze woorden.

Slide 29 - Slide

Nakijken opdr. 31
1 De geit werd door ouderdom steeds grijzer.
2 Voor zo’n klein prijsje wil zij het wel kopen.
3 De agent eist dat ik mijn snelheid aanpas.
4 Mijn moeder doet al een hele tijd aan de lijn.
5 Een journalist schrijft alleen over feiten.
6 In de Nederlandse politiek hebben we allerlei verschillende partijen.


Slide 30 - Slide

Oefenen voor het dictee:
Je gaat nu een keer het dictee oefenen.
De docent leest de zinnen voor. 
Jij hoeft alleen maar ei of ei, au of ou in te vullen op je blaadje.
(Dat dictee krijg je ook bij het SO spelling.)
 

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Link

Schrijf de woorden nu foutloos over in je schrift.
Als je klaar bent, laat je je schrift aan de docent zien. 
Dictee: schrijf alle woorden goed op. 

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Link

Ik kan de stam van een werkwoord vinden.
A
ja
B
met hulp
C
soms
D
snap er niks van

Slide 35 - Quiz

Ik kan de ik-vorm van een werkwoord vinden.
A
ja
B
met hulp
C
soms
D
snap er niks van

Slide 36 - Quiz

Deze vragen over de les heb ik nog voor de juf :

Slide 37 - Open question