Werkwoordspelling herhaling periode 1



Werkwoordspelling
1 / 44
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson



Werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Vormen
Persoonsvorm tegenwoordige tijd 

Persoonsvorm verleden tijd 

Voltooid deelwoord 

Onvoltooid deelwoord 

Infinitief (hele werkwoord) 

 


PVTT

PVVT

VD

OD

INF


Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Bekijk het volgende filmpje

schema werkwoordspelling

-

uitgelegd in twee minuten

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

0

Slide 4 - Video

This item has no instructions

Vraag je af....

Voor een correcte werkwoordspelling, moet je altijd eerst een belangrijke vraag stellen. Namelijk:


Heb ik te maken met een persoonsvorm???

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Waarom?

Deze vraag is heel belangrijk. Kijk maar:


Hier is vorige week een ongeluk gebeur... Het is een gevaarlijk kruispunt. Best kans dat er nog een ongeluk gebeur.. 

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Hoe herken je de pv?

De pv verandert van tijd:             

                              

Ik neem een Big Mac.                                 Ik smul ervan.

Ik nam een Big Mac.                                    Ik smulde ervan.


Sterk werkwoord, want                              Zwak werkwoord, want

het verandert van klank.                            het verandert niet van
                                                                          klank.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions


Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Wat is niet goed gespeld?

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Wat is niet goed gespeld?

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Slide 11 - Slide

Goed of fout?
Het is de tegenwoordige tijd.
Fout is natuurlijk: steund. Dit moet zijn: steunt.
(Het hele werkwoord: steunen. De stam: steun)
Bron: Taalfouten spotten.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

'T eX-KoFSCHiP
of SeXy-FoKSCHaaP

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

t ex kofschip

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

't sexy fokschaap
Laatste letter van stam van werkwoord in 't sexy fokschaap? Dan -te(n).
Voorbeeld: fiets- hij fietste

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

't ex kofschip / 't sexy fokschaap 
Hele werkwoord - en = de stam
- wel in 't sexy fokschaap > + te (n)
- wel in 't ex kofschip > + te (n)

Laatste letter van de stam:
- niet in 't sexy fokschaap > de (n)
- niet in 't ex kofschip > + te (n)

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Wat is fout en waarom?

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

de(n) of te(n)?

Om te weten of je bij een zwak werkwoord in de verleden tijd nu de(n) of te(n) moet schrijven, gebruik je 't ex-kofschip.


  1. hele werkwoord -en  = stam branden / surfen
  2. laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: brand / surf
  3. nee: de(n): de(n)
  4. ja: te(n): te(n)
  5. ik-vorm van werkwoord + uitgang : brandde(n) / surfte(n)

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

de(n) of te(n)?

Pas wel op bij bijzondere werkwoorden als: verhuizen


  1. hele werkwoord -en  = stam verhuizen
  2. laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: nee
  3. dus de(n)
  4. ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Sterke werkwoorden

Je schrijft wat je hoort: sloeg, riep, brak, dacht, reed 

(en je gebruikt de 'gewone' spelregels als de langermaakregel!).



Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Soms ben je nog niet klaar met IETS doen.
Het is onvoltooid.
"lopend" moet ik
naar huis.
'Fluitend' kom ik binnen.

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

een onvoltooid deelwoord

A
is de infinitief (hele werkwoord) met-d(e)
B
is de stam met-d
C
soms d en soms niet

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Kermen van de pijn.
Kermen is het hele ww (infinitief). -d-
erbij:
KERMEND

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

(mopperen) en (huilen) kwam de voetballer de kleedkamer in.
A
mopperent en huilend
B
mopperend en huilent
C
mopperend en huilend

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Sjaan (verhuizen) morgen en Job is gisteren (verhuizen)
A
Sjaan verhuisT en Job is verhuisT
B
Sjaan verhuisD en Job is verhuisD
C
Sjaan verhuisT en Job is verhuisD

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Voltooid deelwoord (VD)

Begint vaak met BE-, GE-, VER- of ONT-.

Eindigt op:   -EN, -D, -T


Twijfel je tussen -d of -t,  gebruik dan weer  't ex-kofschip

Ik heb een Big Mac genomen, want die was afgeprijsd.          

Mijn Big Mac was verbrand. Het vlees leek gekookt.           

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Onvoltooid deelwoord

Geeft aan dat je iets doet, terwijl je ook iets anders doet.

Geeft aan hoe iets gebeurt.

Hele werkwoord + een D


Kwijlend nam ik een hap. 
Pratend met volle mond zag ik hem vies naar me kijken.

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Infinitief

Is het hele werkwoord.


Verandert niet bij veranderen van tijd  (het is tenslotte geen pv!)

Vóór een infinitief kan je meestal IK KAN zetten.


Ik heb zin om een Big Mac te nemen.        (IK KAN nemen).

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Trucjes

Als je er niet met de voorgaande regels uitkomt, dan kun je de verlengproef gebruiken voor het VD en OD.


De weerman heeft mooi weer voorspeld => voorspelde

De weerman keek zoekend rond => zoekende




Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Trucjes

De infinitief (hele werkwoord) en het bijvoeglijk naamwoord schrijf je zo kort mogelijk.


De weerman zal mooi weer voorspellen


Het voorspelde goede weer bleef uit.        

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

QUIZ!

Eens zien of jullie de regels goed in jullie hoofd hebben.     

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Als je verstandig bent, BRAND je daar je vingers niet aan.
A
pvtt
B
vd
C
pvvt
D
bn

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

De (aanbranden) aardappels zijn weggegooid.
A
aangebranden
B
aangebrandde
C
aanbrandende
D
aangebrande

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

(vinden) alsjeblieft die bankpas terug, voor er misbruik van wordt gemaakt.
A
Vond
B
Vindt
C
Vind

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

De stukken (kopiëren - tt) mijn secretaresse niet meer.
A
kopieert
B
kopieërt
C
kopiëren
D
kopieerde

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

De pas (stofzuigen) vloer lag onder de confetti.
A
stofgezogen
B
gestofzuigde
C
stofgezoge
D
stofgezuigde

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

Hij (landen) op Schiphol.
A
land
B
landt

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?

Wij (zetten) de pot op tafel.

Slide 39 - Open question

This item has no instructions

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Hij heeft haar (beschermen)
A
Beschermd
B
Beschermt

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Ik heb (schaatsen).

Slide 41 - Open question

This item has no instructions

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Zij hebben (betalen).
A
betaalt
B
betaald

Slide 42 - Quiz

This item has no instructions

GELEERD?



Je kunt werkwoorden correct spellen met behulp van het schema werkwoordspelling
Spelling: werkwoordspelling

Slide 43 - Slide

This item has no instructions

Schrijf één ding op wat je deze les hebt geleerd en niet meer vergeet.

Slide 44 - Open question

This item has no instructions