1.3 Liberalen, conservatieven en confessionelen

1.3. Liberalen, conservatieven en confessionelen

Eerste les
1 / 48
next
Slide 1: Slide
Middelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

1.3. Liberalen, conservatieven en confessionelen

Eerste les

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Je kunt uitleggen wat de Luxemburgse kwestie inhoud.
Benoemen wat de rol van koning Willem III is in de Lux. kwestie
Uitleggen wat het Caoutchouc-artikel inhield en wat dit veranderde voor de democratie. 

Slide 2 - Slide

Wie was koning van Nederland tijdens het Revolutiejaar?
A
Lodewijk Napoleon
B
Willem I
C
Willem II
D
Willem III

Slide 3 - Quiz

Alleen mensen die veel belasting betalen, mogen stemmen.
A
Actief kiesrecht
B
Passief kiesrecht
C
Algemeen kiesrecht
D
Censuskiesrecht

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Slide

Willem I, II en III
Wie heeft de macht?
1815-1840 Willem I    veel macht
1840-1849 Willem II  door grondwet van 1848 minder macht
1849-1890 Willem III volgt zijn vader paar maanden na de
                                           grondswetswijziging op

Slide 6 - Slide

Koning Willem III


'Mijn vader heeft die belachelijke grondwet van 1848 geslikt.'

Slide 7 - Slide

Wie benoemt en ontslaat officieel de ministers en staatssecretarissen?
A
De koning.
B
De Eerste Kamer en Tweede Kamer
C
De kiezers bij de Tweede Kamerverkiezing.
D
De minister-president.

Slide 8 - Quiz

Aan welke voorwaarde moet een kabinet (ministers en staatssecretarissen) voldoen om Nederland te kunnen/mogen regeren?
A
Iedereen in het kabinet moeten lid zijn van een politieke partij.
B
Iedereen in het kabinet moeten de Nederlandse nationaliteit hebben.
C
Iedereen in het kabinet moet verkozen zijn in de Tweede Kamer.
D
Iedereen in het kabinet moet door de meerderheid in de beide Kamers gesteund worden.

Slide 9 - Quiz

Luxemburgse Kwestie
Nederland verkoopt Luxemburg
  • Frankrijk bang voor machtig Duitse bond. 
  • Naast staatshoofd van Nederland, was Willem III ook staatshoofd van Luxemburg. Hij
    verkocht dat land in ruil voor geld aan Frankrijk. 

  • Luxemburg was echter lid van de Duitse bond en dus was Pruisen woedend. Het dreigde met
    oorlog.
  • De koop werd afgeblazen, maar toen was Frankrijk kwaad en dreigde het met oorlog.





Slide 10 - Slide

Luxemburgse Kwestie
Congres in Londen
Tijdens een conferentie werd besloten dat Luxemburg neutraal zou blijven. Dus niet van Duitsland en niet van Frankrijk.
Napoleon III 
Otto von Bismarck

Slide 11 - Slide

De Nederlandse Tweede Kamer was niet op de hoogte van de hele situatie. Waarom is dit een probleem?

Slide 12 - Open question

Luxemburgse Kwestie
Gevolgen


       Tweede Kamer buitenspel
    • Parlement wist niet van oorlogsdreiging.
    • Parlement steunt niet langer de regering.
    • Willem III laat parlement herverkiezen.

       Zelfde regering, nieuw parlement.
    • Het nieuwe parlement stemt regering weg.
    • Regering besluit op te stappen.

       Willem III verliest machtsstrijd met parlement.




      Slide 13 - Slide

      Conclusie
      Regering kan alleen aanblijven met steun/vertrouwen van de Tweede Kamer

      Slide 14 - Slide

      Nederland steeds democratischer
      1848 censuskiesrecht, ±12% van de mannen
      1887 caoutchouc-artikel, ± 25% van de mannen
      1917 algemeen kiesrecht mannen, passief kiesrecht vrouwen
      1919 algemeen kiesrecht vrouwen  

      1919 24 jaar en ouder
      1965 21 jaar en ouder
      1983 18 jaar en ouder

      Slide 15 - Slide

      Caoutchouc-artikel
      1887



      • De 'rubberen regel' komt in de Grondwet, waarbij het kiesrecht wordt gegeven aan volwassen mannen 'die daarvoor geschikt zijn'.
      • Dat klinkt vaag, en dat was ook de bedoeling: de eisen konden steeds worden verlaagd. Aan deze 'rubberen' flexibiliteit dankt het artikel haar naam.

      Slide 16 - Slide

      Leerdoelen
      Je kunt uitleggen wat de Luxemburgse kwestie inhoud.
      Benoemen wat de rol van koning Willem III is in de Lux. kwestie
      Uitleggen wat het Caoutchouc-artikel inhield en wat dit veranderde voor de democratie. 

      Er volgen nog wat vragen om de leerdoelen te controleren: 


      Slide 17 - Slide

      Welke koning is vorst tijdens de Luxemburgse Kwestie?
      A
      Willem I
      B
      Willem II
      C
      Willem III
      D
      Willem-Alexander

      Slide 18 - Quiz


      Over welke kwestie gaat de tekst? 
      En over welk onderdeel van de grondwet gaf Willem III toe?
      A
      de Luxemburgse kwestie de ministeriële verantwoordelijkheid
      B
      de Luxemburgse kwestie het recht van interpellatie
      C
      de Sociale kwestie de ministeriële verantwoordelijkheid
      D
      de Sociale kwestie het recht van interpellatie

      Slide 19 - Quiz

      Caoutchouc artikel werd ingevoerd in:
      A
      1848
      B
      1887
      C
      1914
      D
      1918

      Slide 20 - Quiz

      Caoutchouc artikel heeft als gevolg dat:
      A
      Iedereen mag stemmen
      B
      Alle mannen mogen stemmen
      C
      De kiesdrempel steeds lager wordt
      D
      Er rubber ingevoerd wordt vanuit Indie

      Slide 21 - Quiz

      Hoeveel procent van de mannen mocht in 1888 stemmen voor de Tweede Kamer?
      A
      10%
      B
      20%
      C
      25%
      D
      50%

      Slide 22 - Quiz

      Voor de volgende les:
      Heb je gelezen: de teksten van 1.3: Willem III en de grondwet - Ruzie om Luxemburg - Rekbaar als rubber
      En heb je de teksten geleerd.

      Slide 23 - Slide

      1.3. Liberalen, conservatieven en confessionelen

      Tweede les

      Slide 24 - Slide

      Benoem de 2 grote onderwerpen uit de vorige les.

      Slide 25 - Open question

      Leerdoelen
      Je kunt uitleggen wat het uitbreiden van het kiesrecht te maken heeft met het opkomen van nieuwe stromingen.
      Beschrijven wie de kleine luyden waren. 
      De verschillen tussen de liberalen en anti-revolutionaire kunnen benoemen.
      De personen (en hun rollen) Kuyper en Schaepman omschrijven. 

      Slide 26 - Slide

      Opkomst nieuwe politieke stromingen
      Deze komen op voor bevolkingsgroepen die achtersteld waren = emancipatie 
      Confessionelen (christelijk)
      - Protestanten    --> verzet tegen niet Christelijke ideeen.
      - Katholieken      --> nog steeds achtergesteld in de praktijk

      - Socialisten        --> opkomen voor rechten van de arbeiders
      Gaan dus opkomen voor bevolkingsgroepen die eerder niet meetelden.

      Slide 27 - Slide

      Slide 28 - Slide

      liberalisme
      • Libertas, Latijn voor vrijheid   
      • Ze willen zoveel mogelijk hun eigen keuzes maken. 
      • Burgers moesten invloed krijgen in het bestuur. 
      • Johan Rudolf Thorbecke

      Vrijheid

      Slide 29 - Slide

      Confessionelen
      Katholieken
      Protestanten

      Slide 30 - Slide

      Katholieken
      • Protestant was officieel geloof in Nederland
      • Katholieken achtergesteld
      • 1926: Schaepman: R.K.S.P.
      • Rooms Katholieke Staatspartij
      • Limburg, Noord-Brabant

      Slide 31 - Slide

      Protestanten
      • 1879: A.R.P: Kuyper
      Antirevolutionaire Partij
      • "kleine luyden" : boeren, arbeiders, kleine winkeliers


      • kiesrecht voor het mannelijke hoofd van het gezin

      Slide 32 - Slide

      Slide 33 - Video

      Leerdoelen
      Je kunt uitleggen wat het uitbreiden van het kiesrecht te maken heeft met het opkomen van nieuwe stromingen.
      Beschrijven wie de kleine luyden waren. 
      De verschillen tussen de liberalen en anti-revolutionaire kunnen benoemen.
      De personen (en hun rollen) Kuyper en Schaepman omschrijven. 

      Slide 34 - Slide

      Voor de volgende les
      Heb je geleerd par 1.3 tot en met kleine luyden
      Je hebt af van paragraaf 1.3: vraag 1 tot en met 6. (pag. 26 en 27 tekstboek)

      Slide 35 - Slide

      1.3. Liberalen, conservatieven en confessionelen

      Derde les

      Slide 36 - Slide

      HW
      Heb je geleerd par 1.3 tot en met kleine luyden
      Je hebt af van paragraaf 1.3: vraag 1 tot en met 6. (pag. 26 en 27 tekstboek)

      Boek, schrift en pen op tafel. 

      Slide 37 - Slide

      Leerdoelen
      Je kunt de schoolstrijd beschrijven.

      Slide 38 - Slide

      1878: nieuwe (liberale) schoolwet
      • Hogere kwaliteitseisen voor basisscholen
      • Leerlingen maken op openbare scholen kennis met moderne ideeën. 

      Bijzondere scholen kregen geen geld om aan de eisen te voldoen. De liberalen hoopten dat daardoor meer ouders hun kind naar de gratis openbare scholen zouden sturen.  

      Slide 39 - Slide

      Schoolstrijd > onderwijs
      De overheid betaalde alleen voor openbaar onderwijs. Liberalen wilden het volk geen godsdienst opleggen -> Daarom wilden zij bijzonder onderwijs geen geld geven.
      Schoolstrijd = ruzie over de vraag wie het bijzonder onderwijs moest betalen
      Katholieken en protestanten werkten samen tijdens schoolstrijd.

      Slide 40 - Slide

      De Pacificatie van 1917
      CONFESSIONELEN           SOCIALISTEN


      Steunen elkaar, gaan samen werken                  Meerderheid in de kamer  
      Uitkomst:
      -Algemeen kiesrecht voor alle MANNEN 
      -Passief kiesrecht voor vrouwen
      -Subsidie voor elk soort onderwijs
      -Districtenstelsel -> evenredige vertegenwoordiging

      Slide 41 - Slide

      Slide 42 - Video

      De schoolstrijd: De priester vraagt waarom de kinderen naar de openbare school gaan. Op deze manier staan ze van god. Moeder geeft aan dat ’god’ hun het geld niet heeft gegeven om naar de bijzondere school te gaan. 

      Slide 43 - Slide

      De protestanten en de katholieken worden samen de ..... genoemd.
      A
      Communisten
      B
      Liberalen
      C
      Socialisten
      D
      Confessionelen

      Slide 44 - Quiz

      Lezen paragraaf 1.3

      Slide 45 - Slide

      Opdracht
      Zet de verschillende stromingen uit je boek in 4 hoeken van een blad.  (liberalen - protestanten - katholieken - socialisten)
      Zet de verschillende partijen/kenmerken erbij. 

      Klaar? Maak opdracht 7 tot en met 10 van blz 27. 

      Slide 46 - Slide

      Leerdoelen
      Je kunt de schoolstrijd beschrijven.

      Af voor de volgende les:
      De opdracht uit deze les + opdracht 7 tot en met 10.
      Leer paragraaf 1.3. 

      Slide 47 - Slide

      De patroon: Ik lees daar in de krant dat jullie zoveel jute-vezels in de longen krijgt. Dat moet uit zijn. Denk jullie dat de jute mij op den rug groeit?
      Oefening: 

      Wie van deze mensen is liberaal? Waar kun je dat aan zien?

      Noem ten minste 1 beeldkenmerk!

      Slide 48 - Slide