Les 9 (12 mei, week 20) a2b

Montag, 12. Mai 
Woche 20
1 / 17
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Montag, 12. Mai 
Woche 20

Slide 1 - Slide

Heute
  • Werken uit het boek (Anfang Kapitel 5 L1)
  • Lernbox

Slide 2 - Slide

Aan het einde van de les kan je:
  • de trappen van vergelijking gebruiken.
Lernziele

Slide 3 - Slide

Grammatik A

Slide 4 - Slide

Trappen van vergelijking

Slide 5 - Slide

Trappen van vergelijking
Waarvoor gebruik je de trappen van vergelijking?
De trappen van vergelijking worden gebruikt om twee of meer zaken met elkaar te vergelijken.

Welke woordgroep wordt daarvoor gebruikt?
Bijvoeglijke naamwoorden 

Slide 6 - Slide

De drie trappen
stellende trap = der Positiv
vergrotende trap = der Komperativ
overtreffende trap = der Superlativ
 woord
woord + er
am  woord + sten
Beispiel

klein
einfach
Beispiel

kleiner
einfacher
Beispiel

am kleinsten
am einfachsten

Slide 7 - Slide

LET OP!
Bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een -d, -t of een s-klank (-s,-ß,-sch,-z) krijgen in de overtreffende trap een extra -e.
stellende trap = der Positiv
vergrotende trap = der Komperativ
overtreffende trap = der Superlativ
Beispiel

nett
heiß
Beispiel

netter
heißer
Bespiel

am nettesten
am heißesten

Slide 8 - Slide

LET OP!
Bijvoeglijke naamwoorden met een A U (T) O krijgen in de vergrotende en overtreffende trap een Umlaut.
Beispiel

jung
arm
Beispiel

jünger
ärmer
Beispiel

am jüngsten
am ärmsten
stellende trap = der Positiv
vergrotende trap = der Komperativ
overtreffende trap = der Superlativ

Slide 9 - Slide

Uitzonderingen
de volgende woorden hebben een eigen vorm
stellende trap
vergrotende trap
overtreffende trap
gern
oft/häufig
gut
viel
nah
wenig
groß
hoch

lieber
öfter/häufiger
besser
mehr
näher
weniger/minder
größer
höher

am liebsten
am häufigsten
am besten
am meisten
am nächsten
am wenigsten/mindesten
am größten
am höchsten

Slide 10 - Slide

Vergleichswörter
Als je personen/dieren/dingen met elkaar wilt vergelijken:




Stellende trap - Gelijk aan elkaar (in het NL met 'als'):
Er ist (genau) so groß wie sie.
Vergrotende trap - Niet gelijk aan elkaar (in het NL met 'dan'):
Er ist größer als sie.
Overtreffende trap:
Er ist am größten.

Slide 11 - Slide

Aufgabe 6 (S. 61)
Maak opdracht 6. Je mag met elkaar overleggen.
Na 10 minuten bespreken we de antwoorden.

Eerder klaar? Leer/overhoor de woorden van de woordjestoets

Arbeit aus dem Buch
timer
10:00

Slide 12 - Slide

Aufgabe 1 (S. 56)
Maak samen opdracht 1. Na 5 minuten bespreken we klassikaal de antwoorden.

Eerder klaar? Vertaal de woorden naar het Nederlands.

Arbeit aus dem Buch
timer
5:00

Slide 13 - Slide

Aufgabe 2 (S. 57)
Maak opdracht 3 zelfstandig. Vul in wat je denkt! 
Na 5 minuten bespreken we klassikaal de antwoorden.

Eerder klaar? Leer de woorden van de woordjestoets!
Arbeit aus dem Buch
timer
5:00

Slide 14 - Slide

timer
5:00
Je leert 5 minuten de woorden van Lektion ... (S. ...).

Slide 15 - Slide

Dictee Lektion ...

Slide 16 - Slide

Huiswerk
  • Leren woorden Lektion 1 K5, DU-NL & NL-DU (S. 94)
maandag 19 mei
  • Leren woorden Lektion 2 K5, DU-NL & NL-DU (S. 94)
woensdag 21 mei

Slide 17 - Slide