Lastige verwijswoorden

Lastige verwijswoorden
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Lastige verwijswoorden

Slide 1 - Slide

Lekker lezen!
  • Je leest stil in je boek
  • Geen boek bij je?
  • Dan krijg je iets te lezen     van mij
(en je mag vanmiddag nog even extra komen lezen)
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen?
Lastige verwijswoorden
10 min
Aan het werk 
- opdrachten die nog af moeten
- boekpresentatie
25 min
Na deze les:
* kun je hen/hun, dat/wat en waarmee/met wie goed gebruiken



Slide 3 - Slide

Hoe zat het ook alweer?

Slide 4 - Slide

Wanneer 'hen'?
1. Als lijdend voorwerp:
Iedereen feliciteerde hen
De docent overhoorde hen
De vrouw bekeek hen argwanend

Hoe weet je of 'hen' een lijdend voorwerp is?

Slide 5 - Slide

Wanneer 'hen'?
2. Na een voorzetsel
Ik geef het boek aan hen
Dat heb ik speciaal voor hen gedaan
We voetballen niet graag tegen hen



Maarrrrrrr......

Slide 6 - Slide

Wanneer 'hun'?
Als het een meewerkend voorwerp is EN er geen voorzetsel bij staat
(dat kun je er wel vaak bij denken)
Ik geef hun het boek
China is hun te ver
De tranen stonden hun in de ogen

En als bezittelijk voornaamwoord!

Slide 7 - Slide

Hun als onderwerp = fout!!!!
'Hun hebben'? 'Hun zijn'?
Niet doen!!!

Slide 8 - Slide

Wanneer 'dat'?
bij verwijzen naar het-woorden en naar een deel van een zin

Het meisje dat dat durfde te doen, is heel stoer.
Ze vertelde een verhaal dat me nogal van mijn stuk bracht.

Slide 9 - Slide

Wanneer 'wat'?
1. Na een onbepaald woord als iets, niets of alles:
Er is niets wat me nog interesseert.
Alles wat ik leuk vind...
Het enige wat hij doet, is voetballen.
2. Na dat of datgene
Dat wat je nu doet, is gevaarlijk.
Ik wil het hebben over datgene wat goed gaat.

Slide 10 - Slide

Wanneer 'wat'?
3. Bij een overtreffende trap zonder zelfstandig naamwoord: 

Ik zal finishen, al is het het laatste wat ik doe.
Dit gedicht is het mooiste wat ik ooit heb gelezen.

Slide 11 - Slide

Wanneer 'wat'?
4. Als het terugverwijst naar een hele zin:
Robin won het schaaktoernooi, wat mij verbaasde.
De supermarkt was gesloten, wat heel vervelend was voor mij.

Slide 12 - Slide

'Waarmee' of 'met wie?'
'Waar+voorzetsel' is voor dieren en dingen:
Het festival waarvoor ik kaartjes had, gaat niet door.

'Voorzetsel + wie' is voor mensen:
De vriendin met wie ik huiswerk maak, is helaas ziek.

Slide 13 - Slide

Zo. Nu jullie!
Cursus 6, Formuleren, paragraaf 5: lastige verwijswoorden
p 238 in je boek
Opdrachten:
1 t/m 5

Slide 14 - Slide