1HV3 - Module Grammatica les 5




WELKOM BIJ HET VAK NEDERLANDS!
 


MEVROUW DUINHOUWER
1 / 50
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson




WELKOM BIJ HET VAK NEDERLANDS!
 


MEVROUW DUINHOUWER

Slide 1 - Slide

Lesprogramma 
Grammatica woordsoorten:
- Werkblad 1.3 Bijvoeglijk naamwoord klassikaal nakijken 
- Uitleg hulpwerkwoord en zelfstandig werkwoord
- Werkblad 1.4 HWW + ZW maken

Na de pauze:
- Uitleg voorzetsel 
- Werkblad 1.5 Voorzetsel maken














Slide 2 - Slide

Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord

Slide 3 - Slide

Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
Doel:
  • Je kunt zelfstandige werkwoorden herkennen in een zin.
  • Je kunt hulpwerkwoorden herkennen in een zin.

Slide 4 - Slide

Wat denk je dat een zelfstandig werkwoord is?

Slide 5 - Mind map

Zelfstandig werkwoord (zww)
Een zelfstandig werkwoord (zww) kan in z'n eentje - zelfstandig dus - in een zin staan.
  • De geit eet.
  • De koe leeft.
  • De hond rent.
  • De kat bijt.

Slide 6 - Slide

Wat denk je dat een hulpwerkwoord is?

Slide 7 - Mind map

Hulpwerkwoord (hww)
Soms wordt het zelfstandig werkwoord een handje geholpen door een ander werkwoord. Zo'n werkwoord heet een hulpwerkwoord (hww). Het hulpwerkwoord kun je weglaten.
  • De geit heeft gegeten. (Het hulpwerkwoord maakt duidelijk dat de geit klaar is.)
  • De koe zal niet lang meer leven. (Het hulpwerkwoord vertelt iets over de toekomst.)
  • De hond wil rennen. (Het hulpwerkwoord vertelt iets extra's.)
  • De kat wordt gebeten. (Het hulpwerkwoord vertelt dat de kat niet zelf bijt.)

Slide 8 - Slide

Zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Ik heb gegeten
heb = .....
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 9 - Quiz

Zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Ik word bekeken
bekeken = .....
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 10 - Quiz

De politie heeft drugslabs ontmanteld in Brabant en Limburg.
A
heeft= hulpwerkwoord
B
ontmanteld=hulpwerkwoord

Slide 11 - Quiz

zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Ik heb gefietst
gefietst = .....
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 12 - Quiz

Ineke gaat naar de stad.
gaat = ?
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 13 - Quiz

Hij heeft die opdracht moeten maken. 
heeft

moeten

maken
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord

Slide 14 - Drag question

Wij hadden misschien met dat project mee kunnen doen 
hadden

kunnen

meedoen
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord

Slide 15 - Drag question

Zij zou wel een nieuwe jas willen kopen
zou

willen

kopen
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord

Slide 16 - Drag question

Noteer alle werkwoorden van de zin:
Els wil graag een keer gaan bungeejumpen.
timer
0:30

Slide 17 - Open question

Wat is het zelfstandige werkwoord van de zin:
Els wil graag een keer gaan bungeejumpen.

Slide 18 - Open question

Noteer alle werkwoorden van de zin:
Had je mijn fietssleutel niet beter in je portemonnee kunnen bewaren?

Slide 19 - Open question

Wat is het zelfstandige werkwoord van de zin:
Had je mijn fietssleutel niet beter in je portemonnee kunnen bewaren?

Slide 20 - Open question

Noteer het zww van de zin.
Op koningsdag vieren wij in Nederland de verjaardag van de koning.

Slide 21 - Open question

Wat is het zww van deze zin?
Op koningsdag vieren wij in Nederland de verjaardag van de koning.

Slide 22 - Open question

Noteer het hulpwerkwoord
Hij heeft een milkshake gemaakt.

Slide 23 - Open question

Wat is het hulpwerkwoord uit de volgende zin? Sanne wilde graag haar moeder helpen.

Slide 24 - Open question

Maak een zin waarbij 'trainen' het zelfstandig werkwoord is.

Slide 25 - Open question

Maak een zin waarin 'hebben' het hulpwerkwoord is.

Slide 26 - Open question

Maak een zin met één
hulpwerkwoord en
een zelfstandig werkwoord.

Slide 27 - Open question

AAN DE SLAG
Werkblad 1.4 HWW + ZWW maken: 
- Opdracht 1 Individueel
- Opdracht 2 Individueel
- Opdracht 3 In duo's

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Voorzetsels

Slide 30 - Slide

Doel
  • Aan het eind van de les weet wat je een  voorzetsel is en kun je deze benoemen in een  zin.

Slide 31 - Slide

Wat is een voorzetsel?

Slide 32 - Mind map

Eigenschappen vz


  • Ze geven een plaats, tijd of reden aan.
  • Trucje:
  • ... de kast (achter, op, voor)
  • ... het feest (tijdens, na, gedurende)



Slide 33 - Slide

Wat is geen voorzetsel?
A
Tijdens
B
eerste
C
achter
D
langs

Slide 34 - Quiz

Wat is GEEN voorzetsel?
A
Links
B
Uit
C
Op
D
Boven

Slide 35 - Quiz

We kijken samen naar voetbal op de televisie
Sleep het vinkje naar het voorzetsel

Slide 36 - Drag question

Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Is jouw voetbaltrainer ook zo trots ... zijn team?
op
achter
met
bij
tegen
aan

Slide 37 - Drag question

Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Ben jij bang ... spinnen?
op
achter
voor
bij
tegen
aan

Slide 38 - Drag question

Wat is het voorzetsel in deze zin:
Ik ga bij mijn vriend voetballen.

Slide 39 - Open question

Welk woord in de zin is het voorzetsel :
Mijn fiets staat tegen de schutting.

Slide 40 - Open question

Welk woord in de zin is het voorzetsel :
Let op, het zijn er 2!
Na schooltijd fiets ik langs de bakker.

Slide 41 - Open question

VUL VOORZETSEL IN
Mijn vader fietst ..... het donker.

Slide 42 - Open question

Vul een voorzetsel in:
We zijn ..... Brussel gereden.

Slide 43 - Open question

Vul aan met een voorzetsel:
Wij zorgen ... de taart.

Slide 44 - Open question

Vul aan met een voorzetsel:
Zij twijfelen ... zijn eerlijkheid.

Slide 45 - Open question

Vul aan met een vast voorzetsel:
We hebben een hekel ... huiswerk.

Slide 46 - Open question

Haal alle voorzetsels uit de volgende zin:

De kleine kinderen van mijn collega zijn bezig met een prachtige tekening.

Slide 47 - Open question

Maak een zin met 2 voorzetsels.

Slide 48 - Open question

AAN DE SLAG
Werkblad 1.5 Voorzetsel: 
- Opdracht 1 Individueel
- Opdracht 2 Individueel

Slide 49 - Slide

HUISWERK
It's Learning -> Bronnen -> Grammatica Woordsoorten
- Uitleg telwoord leren en werkblad 1.6 Telwoord maken
- Alle woordsoorten herhalen van de module 'Grammatica woordsoorten'
- Extra uitleg en oefenen

Slide 50 - Slide