Toetsopgave H1-1

Voorbeeld toetsopgave
Hoofdstuk 1 - Opgave 1-1
1 / 24
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Voorbeeld toetsopgave
Hoofdstuk 1 - Opgave 1-1

Slide 1 - Slide

leerdoelen
  • Ik begrijp de relatie tussen werkloosheidscijfers en verkrapping/verruiming arbeidsmarkt
  • Ik kan berekeningen maken met nominaal, inflatie en reele cijfers. 
  • Ik begrijp de relatie tussen overheidstekorten en cyclisch conjunctuurbeleid
  • Ik kan een overheidstekort berekenen 
  • Ik begrijp de relatie tussen de hoogte van overheidsschulden en de rente op staatsobligaties
  • Ik kan het minimaal gewenst rendement op staatsobligaties berekenen

Slide 2 - Slide

opgave 1-1
2011
2012
2013
Groei reel BBP
1,2
-0,75
1,25
BBP
603,6
609
627
Werkloosheidspercentage
4,5
5,5
6
tekort (EMU-saldo)
-5,0
-4,5
-4,5

Slide 3 - Slide


2011
2012
2013
Groei reel BBP
1,2
-0,75
1,25
BBP
603,6
609
627
Werkloosheidspercentage
4,5
5,5
6
tekort (EMU-saldo)
-5,0
-4,5
-4,5
A
na 2011 krimpt de arbeidsmarkt
B
na 2011 verruimd de arbeidsmarkt
C
na 2011 blijft de arbeidsmarkt constant

Slide 4 - Quiz


2011
2012
2013
Groei reel BBP
1,2
-0,75
1,25
BBP
603,6
609
627
Werkloosheidspercentage
4,5
5,5
6
tekort (EMU-saldo)
-5,0
-4,5
-4,5
A
nominale index in 2013 is 2,95
B
nominale index in 2013 is 2,98
C
nominale index in 2013 is 102,96
D
nominale index in 2013 is 102,98

Slide 5 - Quiz

uitwerking
nominale index BBP 2013 = BBP 2013/BBP 2012 =627/609 * 100% = 102,96

Slide 6 - Slide


2011
2012
2013
Groei reel BBP
1,2
-0,75
1,25
BBP
603,6
609
627
Werkloosheidspercentage
4,5
5,5
6
tekort (EMU-saldo)
-5,0
-4,5
-4,5
A
prijsstijging in 2013 is 2,0%
B
prijsstijging in 2013 is 1,60%
C
prijsstijging in 2013 is 1,66%
D
prijsstijging in 2013 is 1,69%

Slide 7 - Quiz

uitwerking
reel indexcijfer = nominaal indexcijfer/prijsindexcijfer * 100
101,25 = 102,96/prijs indexcijfer * 100
prijsindexcijfer = 102,96/101,25 * 100
prijsindexcijfer = 101,69
dus de prijsstijging = 1,69%



Slide 8 - Slide

I: in een recessie dalen de inkomsten van de overheid
II: in een recessie dalen de uitgaven van de overheid
III: in een recessie stijgen de indirecte belastingen
A
alle drie juist
B
I: waar, II: onjuist, III: juist
C
I: waar, II: onjuist, III: onjuist
D
alle drie onjuist

Slide 9 - Quiz

I: een toename van het overheidstekort heeft een procyclisch effect op de conjunctuur
II: het overheidstekort neemt tijdens laagconjunctuur af
A
beiden juist
B
beiden onjuist
C
I: juist, II: onjuist
D
I: onjuist, II: juist

Slide 10 - Quiz






2011
2012
2013
Groei reel BBP
1,2%
-0,75%
1,25%
BBP
603,6
609
627
Werkloosheidspercentage
4,5%
5,5%
6%
werkelijk tekort (EMU-saldo)
-5,0%
-4,5%
-4,5%
toegestaan tekort 
-3,0%
-3,0%
-3,0%
A
In 2013 is het verschil tussen werkelijk en toegestaan tekort 9.405 miljoen
B
In 2013 is het verschil tussen werkelijk en toegestaan tekort 9.515 miljoen
C
In 2013 is het verschil tussen werkelijk en toegestaan tekort 9.600 miljoen
D
In 2013 is het verschil tussen werkelijk en toegestaan tekort 9.315 miljoen

Slide 11 - Quiz

uitwerking
werkelijk tekort = 4,5% van BBP = 627 miljard/100 * 4,5 = 28,215 miljard
toegestaan tekort = 3% van BBP = 627/100 * 3 = 18,81 miljard
Verschil is 28,215 - 18,81 miljard = 9,405 miljard = 9405 miljoen

Slide 12 - Slide

I: om 9 miljard minder tekort te hebben, moet de overheid meer dan 9 miljard bezuinigen
II: bezuinigen zorgen voor meer belastinginkomsten
A
I: juist, II: onjuist
B
I: juist, II: juist
C
I: onjuist, II: onjuist
D
I: onjuist, II: juist

Slide 13 - Quiz

toelichting
Bezuinigingen van de overheid werken negatief door op de bestedingen en de werkgelegenheid. Daardoor heeft de overheid minder belastinginkomsten en meer overheidsuitgaven aan uitkeringen en inkomensafhankelijke toeslagen. 

Slide 14 - Slide

I: de overheid zal tekorten financieren via aandelenuitgiften
II: een oplopend tekort kan een negatieve invloed op de rente die de overheid dient te betalen
A
I: onjuist, II: juist
B
I: juist, II: onjuist
C
beiden juist
D
beiden onjuist

Slide 15 - Quiz

uitwerking
Als de overheid meer schulden heeft, neemt het risico toe dat ze de rente + aflossing niet kunnen betalen. Daardoor stijgt de rente vanwege de risico-opslag. 

Als overheidstekorten toenemen, neemt de vraag op de kapitaalmarkt toe waardoor bij gelijkblijvend aanbod de rente stijgt. 

Slide 16 - Slide

opgave 1-1 vraag 8
Als het ministerie van Financiën staatsobligaties uitgeeft kan ze de rente van tevoren vastzetten. Bijvoorbeeld op 5%. Vervolgens kunnen beleggers zich inschrijven op zo'n 5%-staatslening ter waarde van 1000 euro waarbij ze kunnen aangeven tegen welke koers zijn de obligaties willen kopen. De beleggers die inschrijven tegen de hoogste uitgiftekoers krijgen natuurlijk als eerste hun obligaties. 

Slide 17 - Slide

Als de gemiddelde uitgiftekoers van staatsobligaties uitkomt op 99%, verlangen de beleggers dan een rendement hoger of lager dan 5%?
A
hoger, ze verlangen een rendement van 6%
B
lager, ze verwachten een rendement van 4%
C
hoger, ze verlangen een rendement van 5,05%
D
lager, ze verlangen een rendement van 4,95%

Slide 18 - Quiz

uitwerking
Hoger

Beleggers zijn bereid om 990 euro te betalen vvoor de obligatie. Namelijk 99% van 1000 euro = 990 euro. Beleggers ontvangen jaarlijks 50 euro rente. Namelijk 5% van 1000 euro = 50 euro. Ze verlangen dus een rendement van 50/990 * 100% = 5,05%

Slide 19 - Slide

samenvatting (I)
  • Bij toenemende werkloosheid verruimt de arbeidsmarkt
  • nominale index 2013 = nominaal 2013/2012
  • prijsindex = nominale index/reele index
  • tijdens recessie stijgt overheidstekort door stijgende uitgaven en krimpende inkomsten
  • toename overheidstekort heeft een anticyclisch effect

Slide 20 - Slide

samenvatting (II)
  • voor afname tekort met X miljard, dient er meer dan X miljard te worden bezuinigd ivm tegenvallende belastinginkomsten en toenemende uitkeringen
  • toenemend overheidstekort kan leiden tot rentestijging op staatsobligaties ivm toenemend betalingsrisico en toenemende vraag op de kapitaalmarkt
  • bij uitgiftekoers van 99% betaalt de belegger 990 euro voor een staatsobligatie, bij 5% rente, verwacht de belegger tenminste 50/990 * 100% = 5,05 % rendement

Slide 21 - Slide

Ik begrijp de relatie tussen werkloosheidscijfers en verkrapping/verruiming arbeidsmarkt
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll

Ik begrijp de relatie tussen overheidsbestedingen en cyclisch conjunctuurbeleid
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll

Ik kan het minimale beleggingsrendement berekenen op staatsobligaties
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll