betrekkelijke voornaamwoorden

betrekkelijk  voornaamwoorden
Aan het einde van de les weet je welke betrekkelijke  voornaamwoorden er zijn en hoe je deze toe moet passen.
1 / 13
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

betrekkelijk  voornaamwoorden
Aan het einde van de les weet je welke betrekkelijke  voornaamwoorden er zijn en hoe je deze toe moet passen.

Slide 1 - Slide

Betrekkelijke voornaamwoorden
We gebruiken betrekkelijke voornaamwoorden om te verwijzen naar mensen, dingen, dieren en plaatsen en ook om aan te geven of iets van iemand is. 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Meest gebruikt:
Who:        personen
Which:    dieren, dingen
That:        kan voor alles en kan je ook                        weglaten

Slide 4 - Slide

who=die, dat
He is the man who married my sister.
She is the girl, who helped me with my homework.

Slide 5 - Slide

which=die, dat
The cat which you see over here, is mine.
The house which he painted yesterday.

Slide 6 - Slide

that= die, dat
That kan je gebruiken in plaats van who en which. 
Let op je gebruikt that als er geen komma in de zin is.

Is this the book (that) you wanted?

All the people (that) I met told a different story.

Slide 7 - Slide

Whose=wiens, waarvan
Whose kan verwijzen naar personen, dingen en dieren en geeft aan dat het van iemand is.
I found a mobile phone underneath that seat. Do you know whose phone it is?
Johnny, whose mother is an actress, loves acting and dancing.

Slide 8 - Slide

The woman .... works here, is my mother
A
who
B
which

Slide 9 - Quiz

The bike .... he bought, was expensive.
A
who
B
which

Slide 10 - Quiz

The dog .... walks over there, isn't mine.
A
who
B
which

Slide 11 - Quiz

My brother, .... you have met, lives in Canada.
A
who
B
which

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Slide