Le Saint Nicolas

ISW
Beste collega's,
Meerdere collega's vroegen mij of ik nog oude filmpjes had (om aan de klassen te laten zien). Zie onder. Nostalgie
https://youtu.be/j9V0RC0VDEQ (vorig jaar)
https://youtu.be/VFtGrJkNozM (2021)
https://youtu.be/j2GQmVcQhv8 (2020 masked singer deel 1)
https://youtu.be/XvH5979A50A (deel 2)
 
1 / 40
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

ISW
Beste collega's,
Meerdere collega's vroegen mij of ik nog oude filmpjes had (om aan de klassen te laten zien). Zie onder. Nostalgie
https://youtu.be/j9V0RC0VDEQ (vorig jaar)
https://youtu.be/VFtGrJkNozM (2021)
https://youtu.be/j2GQmVcQhv8 (2020 masked singer deel 1)
https://youtu.be/XvH5979A50A (deel 2)
 

Slide 1 - Slide

Plan du cours
Le  Saint Nicolas

1. luister goed en vl de gatentekst in.


Slide 2 - Slide

0

Slide 3 - Video

Hoe vraag je aan Sinterklaas:
ik wil graag een tablet
A
Je peux une tablette
B
Je veux une tablette
C
Je voudrais une tablette
D
On veut une tablette

Slide 4 - Quiz

Waarom ging Sinterklaas naar de slager?
A
Om er te logeren.
B
Om daar te eten.
C
Om de kinderen te redden.
D
De kinderen te eten.

Slide 5 - Quiz

Hoe heet het paard van Sinterklaas?
A
Amerigo
B
Amerik
C
Ozolangzaam
D
Ozosnel

Slide 6 - Quiz

wat vind sinterklaas het leukste uit nederland?
A
de kaas
B
de kinderen
C
alle leuke liedjes
D
het sinterklaasfeest

Slide 7 - Quiz

Wat is de officiële naam van Sinterklaas?
A
Sint Nico
B
Sint Maarten
C
Sint Nicolaas
D
Sinterklaas

Slide 8 - Quiz

Hoe heet het paard van Sinterklaas?

Slide 9 - Open question

waar komt sinterklaas vandaan?
A
nederland
B
italië
C
zwitserland
D
turkije

Slide 10 - Quiz

Op welke dag wordt Sinterklaas in België gevierd?
A
4 december
B
5 december
C
6 december
D
5 januari

Slide 11 - Quiz

Sinterklaas bestaat in Frankrijk
A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quiz

Sinterklaas kapoentje, gooi wat in mijn...
A
handschoentje
B
scheepje
C
tasje
D
schoentje

Slide 13 - Quiz

Sinterklaas komt in het land ....
A
de eerste zaterdag na 11 november
B
de eerste zaterdag na Sint Maarten

Slide 14 - Quiz

Vier je thuis Sinterklaas?
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quiz

Hoe heet Sinterklaas in het echt?
A
Michiel
B
Michel
C
Miquel
D
Michael

Slide 16 - Quiz

Hoe heet Sinterklaas in het Frans?
A
Sint - Nicolaas
B
sinterklaas
C
Saint - Nicolas
D
Saintklaas

Slide 17 - Quiz

Wanneer is sinterklaas in Frankrijk?
A
5 december
B
6 december
C
25 december
D
26 december

Slide 18 - Quiz

Hoe heet Sinterklaas?
A
Nicolaas van Myra
B
Niklaas van Myra

Slide 19 - Quiz

Sinterklaas komt in het land ....
A
de eerste zaterdag na 11 november
B
de eerste zaterdag na Sint Maarten

Slide 20 - Quiz

Waarom ging sinterklaas naar de slager?
A
Om er te logeren.
B
Om daar te eten.
C
Om de kinderen te redden.
D
De kinderen te eten.

Slide 21 - Quiz

Hoe heet sinterklaas in het Frans?
A
Sint - Nicolaas
B
sinterklaas
C
Saint - Nicolas
D
Saintklaas

Slide 22 - Quiz

In Duitsland noemt men Sinterklaas
A
Harry
B
Der Pietermann
C
Nikolaus
D
Sinterklaas kennen ze niet in Duitsland

Slide 23 - Quiz

Hoe heet Sinterklaas in het Frans?
A
Sainte Nicolas
B
Saint Nicolas
C
Sinterklaas in het Frans
D
Saintenicolas

Slide 24 - Quiz

Uit welk land komt Sinterklaas?
A
uit Spanje
B
uit Marokko
C
uit Turkije

Slide 25 - Quiz

0

Slide 26 - Video

Wat heb je geleerd over het Sinterklaas feest?

Slide 27 - Slide

Regelmatige ww op -er
De meeste werkwoorden in het Frans eindigen op -ER
Bijvoorbeeld:
  • danser
  • travailler
  • donner
Bijna al deze werkwoorden worden op dezelfde manier vervoegd. Dit noemen we de regelmatige werkwoorden. 

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Bij regelmatige werkwoorden op -ER
krijgt 'vous' uitgang
A
e
B
ens
C
ons
D
ez

Slide 30 - Quiz

Bij regelmatige werkwoorden op -ER
krijgt 'nous' uitgang
A
e
B
ens
C
ons
D
ent

Slide 31 - Quiz

Bij regelmatige werkwoorden op -ER
krijgt 'il' uitgang
A
es
B
e
C
t
D
ent

Slide 32 - Quiz

Bij regelmatige werkwoorden op -ER
krijgt 'tu' uitgang
A
e
B
es
C
t
D
ez

Slide 33 - Quiz

Slide 34 - Slide

passé composé
passé composé = 2:
hulpww avoir + voltdw

Slide 35 - Slide

Mettez au passé composé:
ils (avoir)

Slide 36 - Open question

Vul de juiste vorm in:
Tu (avoir, passé composé) ____________

Slide 37 - Open question

Vervoeg in de passé composé: (avoir)
tu (parler)

Slide 38 - Open question

Vervoeg in de passé composé (avoir)
Nous (travailler)

Slide 39 - Open question

Les devoirs:


Apprendre:

Slide 40 - Slide