Griftland V3 du les 4, K2: ontleden en naamvallen

Herzlich Willkommen 
im Deutschunterricht
Montag 13. Februar 2023

Du brauchst:
- deinen Laptop
- einen Stift
1 / 49
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Herzlich Willkommen 
im Deutschunterricht
Montag 13. Februar 2023

Du brauchst:
- deinen Laptop
- einen Stift

Slide 1 - Slide

Wie geht es dir?
Gutenmorgen!

Slide 2 - Slide

Was machen wir heute?
- Aktuelles (schreiben...)
- Grammatik: Satzanalyse
 - zum Schluß: Grammatik-Spiel bis jetzt 
Am Ende dieser Stunde...
- können sie sich einander Komplimente geben;
- weißt du wieder wie du Sätze analysiert

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

2

Slide 5 - Video

2

Slide 6 - Video

02:30
Was ist das Unterschied zwischen "mag" und "liebe"
(2 antwoorden goed)
A
"mag" is intenser dan "liebe"
B
"liebe" is intenser dan "mag"
C
de een is een modaal werkwoord en de ander een zwak
D
de een is een modaal werkwoord en de andere een zwak

Slide 7 - Quiz

02:50
In welchem Fall (naamval) steht "mir" ?
A
1e
B
2e
C
3e
D
4e

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Video

00:47
Wer weiß noch was ein "Akkusativ" ist?

Slide 10 - Open question

00:59
Was ist ein "Infinitiv" ?

Slide 11 - Open question

timer
0:30
Was ist ein gutes Kompliment?

Slide 12 - Mind map

Slide 13 - Slide

Was ist ein schlechtes Kompliment?

Slide 14 - Mind map

Slide 15 - Slide

Komplimente 
AUSSEHEN: 
- Du siehst heute echt toll aus
- Ich mag deine Schuhe 
- Deine Jacke ist geil!
VERHALTEN / CHARAKTEREIGENSCHAFTEN:
- Schön, dass es dich gibt.
- Du bist nett / ich finde dich sportiv.
- Ich mag deinen Sinn für Humor.
- Du bist freundlich
- Mir gefällt deine Hilfsbereifschaft
- Du kannst gut zuhören.

Slide 16 - Slide

timer
3:00

Slide 17 - Slide

SATZANALYSE 

Slide 18 - Slide

Zinsontleding 
Het kind geeft de lieve vrouw een bos bloemen.
  • gezegde?
  • geeft
  • Wie/wat geeft? 
  • het kind = het onderwerp
  • Wat/wie geeft het kind? 
  • een bos bloemen = het lijdend voorwerp
  • Aan wie geeft het kind een bos bloemen?
  • de lieve vrouw = het meewerkend voorwerp
In het Duits staat ieder zinsdeel in een naamval. 

Slide 19 - Slide

zinsontleding
In het Duits: 
  • Wie/wat + gezegde = het onderwerp (1e naamval) - nominativ
  • Wat + gezegde + onderwerp = het lijdend voorwerp (4e naamval) - akkusativ
  • Aan/voor wie + gezegde + onderwerp = het meewerkend voorwerp (3e naamval) - dativ
  • Het Duits heeft ook een 2e naamval. Die geeft een bezitsrelatie aan. 

Slide 20 - Slide

zinsontleding
Ich backe eine Torte.
Ontleed de bovenstaande zin.
  • backe = gezegde 

  • Wie/wat backe? - Ich = het onderwerp

  • Wat backe ich? - eine Torte = het lijdend voorwerp

Slide 21 - Slide

Wil je de kerktoren beklimmen?
Wat is 'de kerktoren' in de zin?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp

Slide 22 - Quiz

Vandaag eet ik geen vlees.
Wat is 'ik' in de zin?

Slide 23 - Open question

Ik heb genoeg brood.
Wat is 'genoeg brood' in de zin?

Slide 24 - Open question

LIJDEND VOORWERP: 4e naamval
ich - ik <> mich - mij
du - jij <> dich - jou
er - hij <> ihn - hem
sie - haar <> sie - haar
es - het <> es - het
wir - wij <> uns - ons
ihr - jullie <> euch -jullie
sie/Sie - zij/u <> sie/Sie - ze/hun/u
personal pronomen

Slide 25 - Slide

du
ich
er
sie
es
wir
ihr
sie/Sie
dich
mich
ihn
es
sie
uns
sie/Sie
euch

Slide 26 - Drag question

Bedeutung
mich
es
uns
euch
sie (mv)
sie (ev)
dich
Sie
ihn
wen?
mij
haar
wij
jou
hen
het
jullie
u
hem
wie?

Slide 27 - Drag question

DOFEGUB?

Slide 28 - Slide

Na onderstaande voorzetsels volgt een 4e naamval  
        
De 4e naamval is gelijk aan het zinsdeel:        lijdend voorwerp/Akkusativ
                                                                                    
                     
                        durch   ohne    für    entlang    gegen   um   bis


                            ezelsbruggetje =  DOFEGUB
                                  

Slide 29 - Slide

D
O
F
E
G
U
B
zonder / ohne
door / durch
voor / für
tegen / gegen
om / um
tot  / bis
langs / entlang
ernaast / daneben
onder / unter
dankzij / dank

Slide 30 - Drag question

Meewerkend Voorwerp:  3e naamval






Ich schicke meinem Vater Blume. Ich schicke .... Blume

Ich habe es deiner  Freundin gesagt. Ich habe es ..... gesagt.

Slide 31 - Slide

ich
du
er
wir
Sie
Ihnen
uns
ihm
dir
mir

Slide 32 - Drag question

Stappen

Lees de zin!

wat is het onderwerp? -> 1e naamval

wat is het lv? -> 4e naamval

wat is het mv? ->  3e naamval

Denk aan het geslacht!!

das Mädchen (o) => es dus geen sie!!

Slide 33 - Slide

aus, bei, von, seit, mit, nach, zu
(ik ben aan vakantie toe)
Präpositionen 3. Fall

Slide 34 - Slide

Ich gebe .... (hem) ein Auto
A
ihn
B
er
C
du
D
ihm

Slide 35 - Quiz

Ich sehe ....... jeden Tag.
A
er
B
ihn

Slide 36 - Quiz

Bij welke voorzetsels krijg ik de 3e naamval?
A
mit,nach,bei seit, von, zu ,aus
B
durch,für, ohne, um, bis entlang, gegen

Slide 37 - Quiz

Kies het juiste persoonlijk vnw:

Warum hat ___ mich nicht eingeladen.
A
er
B
ihn

Slide 38 - Quiz

Wanneer krijg je de 4e naamval in het Duits?
Er zijn twee mogelijkheden..........

Slide 39 - Open question

Ich komme gleich zu ....... (jou)
A
dir
B
dich
C
mir
D
du

Slide 40 - Quiz

Ich habe es bei ..... (jullie) zu Hause liegen lassen.
A
ihnen
B
sie
C
ihr
D
euch

Slide 41 - Quiz

Slide 42 - Video

Vul de juiste vorm van het persoonlijk voornaamwoord in
Ich kaufe für …….. (hem) ein T-Shirt
A
er
B
ihn
C
ihm

Slide 43 - Quiz

Ich schicke ...... (jou) ein Foto.

Slide 44 - Open question

ich habe das ..... (hem) gegeben.

Slide 45 - Open question

ich habe das ..... (haar) geschenkt

Slide 46 - Open question

Hausaufgaben
Mache Kapitel 2, Übung 19 bis 26
Lernen: Wörter bis "leider" 
timer
8:00

Slide 47 - Slide

BLOOKET
Ein bisschen wiederholen gehe nach play.blooket.com

Slide 48 - Slide

Bis nächstes Mal!

Slide 49 - Slide