12. Introduction periode 3

1 / 23
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

PÉRIODE 3 - FRANÇAIS
1) LEESTOETS 
4%
2) PORTFOLIO (MON STYLE)
3%
3) SE 1: KENNISTOETS PERIODE 3 
5% 

Slide 2 - Slide

Quel est ton but pour le français?

Slide 3 - Open question

Afspraken Frans
  • In werkgroepjes (vanaf volgende week)
  • Werken in je boek (laptop + oortjes voor luisteroefeningen) 
  • Aantekeningen noteren op een vaste plek. Je krijgt van mij een rode boekje.
  • Persoonlijke woordenlijst aanmaken 

Slide 4 - Slide

LEESTOETS (lire)
  • Je gaat teksten lezen die te maken hebben 'les fêtes';
  • Je kan uitnodigingen lezen en je leert over de Franse feestdagen;
  • Je bereidt je voor door te oefenen en door de 'vocabulaire' te lezen.

Slide 5 - Slide

PO 1: mon style
  • Page de style: tes préférences, les couleurs, les vêtements
  • Mondeling (production orale): individuel

Slide 6 - Slide

SE 1: voca + grammaire
  • Chapitre 3 
  • Mon style grammaire 

Slide 7 - Slide

LE VLOG DE VINCENT

Slide 8 - Slide

Les fêtes


Tu connais les fêtes en France ?

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

janvier
mars
mai
février
avril
juin
maart
februari

april

mei
januari

juni

Slide 11 - Drag question

septembre
juillet
août
novembre
décembre
octobre
juli
november

december

augustus
september
oktober

Slide 12 - Drag question

C'est quand, ton anniversaire?
C'est le....

Slide 13 - Open question

Tu écoutes la musique de Stromae ?
OUI
NON

Slide 14 - Poll

Slide 15 - Video

A. Adorer
B. Détester
C. Aimer
D. Préferer
Houden van
Liever hebben/voorkeur
Dol zijn op
Een hekel hebben aan

Slide 16 - Drag question

Aimer, détester, préférer, adorer
  • altijd met bepaald lidwoord: le, la , l', les
  • ook na een ontkenning
J'aime les vêtements vintage
Je n'aime pas les vêtements de marque

Slide 17 - Slide

Qu'est-ce tu aimes ?

Slide 18 - Open question

Aimer, détester, préférer, adorer
Stam + uitgang
je déteste                ik heb een hekel aan
tu détestes              jij hebt een hekel aan
il, elle, on déteste     hij, zij, men (wij) heeft een hekel aan
nous détestons        wij hebben een hekel aan
vous détestez          jullie hebben een hekel aan, u heeft...
ils, elles détestent    zij hebben een hekel aan

Slide 19 - Slide

Hoe zeg je dat je van petten houdt?
A
J'aime casquettes
B
J'aime des casquettes
C
J'aime les casquettes
D
J'aimes les casquettes

Slide 20 - Quiz

Hoe zeg je dat 'zij houden van sportschoenen'
A
Ils aiment baskets
B
Ils aiment des baskets
C
Ils aime les baskets
D
Ils aiment les baskets

Slide 21 - Quiz

1 Il y a deux _____________ garçons _____________ dans la classe.        -->  

2 Vous arrivez dans une _____________ zone _____________ .                -->             

3 J'ai reçu un _____________ cadeau _____________ de ma copine.     -->  

4 Ce sont des pulls pour des _____________ hommes ____________.  -->  

5 Tu préfères les _____________ robes _____________?                             -->  

6 Fabienne est une _____________ fille _____________.                            -->  

Plaats van het bijvoeglijk naamwoord : Voor of achter? Sleep het woord achter de zin naar de goed plek.
nouveaux
dangereuse
joli
vieux
bleues
jeune

Slide 22 - Drag question

Somtoday

Slide 23 - Slide