Taalschat/leesvaardigheid 1

Taalschat én leesvaardigheid
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Taalschat én leesvaardigheid

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
* Leerdoelen bespreken (3 min)
* Quizlet leren + 'wat weten we allemaal nog'? 
* Maken opdracht leesvaardigheid
* Klassikale opdracht
* Afsluiting 

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Aan het einde van deze les:

* Ken je de woorden van blok 3 opdracht 6, 9 en 10
* Ken je de spreekwoorden/uitdrukkingen van blok 4, opdr. 9
* Kun je het verschil uitleggener in leesvaardigheid.

Slide 3 - Slide



architect
                scannen                                 introduceren

decoreren              vertolken                                  religie

                                               mythe            inspireren
exporteren
                                      prepareren


Blok 3 - opdracht 6

Slide 4 - Slide

Blok  3 - opdracht 9
hypothese              archeoloog              hiërogliefen

           expert          laboratorium           DNA-materiaal
fysiek                 mentaal           internist 
                    scenario
geanalyseerd                drop-outs      gebagatelliseerd
                   internist        ter observatie   
       functioneren          
immuunsysteem            cast                      

Slide 5 - Slide

Blok 3 - opdracht 9

selectie          frequent          fenomeen

         unaniem             complicaties            animo

initiatief               ongelimiteerd          reguliere

geroutineerd                manoeuvreren

Slide 6 - Slide

RAAAAAAD HET WOORD! (opdr 10 blok3)

1. fijnmaken - draaien (van een molen) - piekeren - in de war zijn

2. cirkelvormig voorwerp - strijdperk - ring - rondweg


Slide 7 - Slide

3. telefonisch verbinden - het met iets eens zijn- lid worden

4. misdadige aanval - laagje afgezet vuil - ernstige benadeling

5. stevig gemaakt - veel van een bepaalde stof bevattend - vol spierkracht - overdreven - met klinkerverandering

Slide 8 - Slide

6. geest - waanvoorselling - (magere) onuitstaanbare jonge vrouw

7. loot - rotte plek - vaste aasplek


8. van taken losmaken - ontdoen van veren - geld afpakken - trekken/peuteren

Slide 9 - Slide

Dat was een pak van mijn hart

Een klein hartje hebben

Dat gaat me aan het hart

Iemand iets op het hart drukken

Met bloedend hart
Blok 4 - opdracht 9

Slide 10 - Slide

Waar het hart vol van is, loopt de mond van over.

Het hart hoog dragen.

Iemand op het hart trappen.

Het hart op de mond hebben.

Zijn hart ophalen aan iets.

Slide 11 - Slide

Welke 4 doelen 
kan een tekst hebben?

Slide 12 - Slide

Objectief en subjectief
Objectief: onpersoonlijk, zakelijk, feiten, controleerbaar
Subjectief: persoonlijke mening
De deur is geel (objectief).
Geel is een mooie kleur (subjectief).

Slide 13 - Slide

Nieuwsbericht:

* Actuele gebeurtenis
* Objectief
* Titel, soms een ondertitel, naam schrijver, eerste alinea met hoofdzaken, middenstuk
* Vaak geen slot
Artikel:

* Geven uitleg en toelichting
* Subjectiever, vaak mening van de journalist
* Vaak langer dan nieuwsberichten
* Eigen mening vormen

Slide 14 - Slide

MAKEN
Wat?                       Differentiatieboek
                                 leesvaardigheid 
                                 opdracht 4 blz. 37 
Hoe?                       Alleen. Mag met oortjes.
Tijd?                        10 minuten.
Klaar?                     Steek je hand op en ga alvast
                                 Quizlet oefenen.
Is dit huiswerk?    Ja.

timer
10:00

Slide 15 - Slide

Klassikale

opdracht

Slide 16 - Slide

Leerdoelen
Aan het einde van deze les:

* Ken je de woorden van blok 3 opdracht 6, 9 en 10
* Ken je de spreekwoorden/uitdrukkingen van blok 4, opdr. 9
* Ben je beter in leesvaardigheid.

Slide 17 - Slide

Het hart hoog dragen
A
Trots zijn
B
Gevoelig zijn
C
Dat doet me verdriet

Slide 18 - Quiz

Dat was een pak van mijn hart
A
Met verdriet, met tegenzin
B
Er volop van genieten
C
Dat was een hele opluchting

Slide 19 - Quiz

Wat is de betekenis van 'internist'?
A
dokter die zich bezighoudt met uitwendige ziekten
B
dokter die zich bezighoudt met inwendige ziekten
C
dokter die voor verdoving zorgt

Slide 20 - Quiz

Wat begrip hoort bij 'handig voor ervaring'?
A
ongelimiteerd
B
geroutineerd
C
ongeroutineerd

Slide 21 - Quiz

Wat is het verschil tussen objectief en subjectief?
A
Objectief is je mening, subjectief is zakelijk
B
Objectief is feitelijk en subjectief ook
C
Objectief is feitelijk en subjectief is je mening

Slide 22 - Quiz

Welk begrip hoort bij onderstaande omschrijving?
loot - rotte plek - vaste aasplek
A
stekken
B
aanslag
C
plukken

Slide 23 - Quiz