Overzicht hoofdstuk 6

Guten Morgen guten Morgen guten Morgen Sonnenschein!
1 / 29
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Guten Morgen guten Morgen guten Morgen Sonnenschein!

Slide 1 - Slide

Planning:
- Toets voorbespreken
- Alle grammatica onderdelen behandelen 
- Het laatste nieuwe grammatica onderdeel bespreken (zou - vorm) 

Slide 2 - Slide

Hoe ziet de toets eruit? 
Wortschatz 20 Punkte
Werkwoorden tegenwoordige tijd 10 Punkte (blz. 89-92 handboek)
Konjunktiv || (zou-vorm) 8 Punkte
Personalpronomen 1. + 3. + 4. Fall 8 Punkte
Naamvallen 8 Punkte 

Slide 3 - Slide

Welke werkwoorden moet je kennen? 
Werkwoorden met een e in de stam --> i / ie 
werkwoorden met een a in de stam --> ä 
Uitzonderingen zoals nehmen . 
Je hebt deze werkwoorden allemaal al gehad. 

Slide 4 - Slide

 een a in de stam wordt ä bij du/er/sie/es:

voorbeeld: laufen [= lopen, rennen]  
ich  laufe 
du
läufst 
er/sie/es
läuft 


Slide 5 - Slide

… als de stam eindigt op een -d, of -t wordt de vorm dan toch zo kort mogelijk:
raten = raden
du rätst
er rät 

Slide 6 - Slide

 lange e wordt ie:
ich lese 
du liest
er / sie / es liest 
wir lesen 
ihr lest
Sie / sie lesen 

Slide 7 - Slide

korte e wordt korte i:
ich spreche
du sprichst
er / sie / es spricht
wir sprechen
ihr sprecht
Sie/ sie sprechen 

Slide 8 - Slide

Uitzonderingen!! 
Je zou verwachten dat zij een ie in de stam krijgen, maar het wordt toch een i:

geven: (geben) er gibt
nemen: (nehmen) er nimmt
worden: (werden) er wird

Slide 9 - Slide

Deel 2: de zou-vorm met würden
We gebruiken de zou-vorm in verschillende situaties: 
- een wens uit te drukken 
- beleefd iets te vragen ( zou je me willen helpen?)
- een mogelijkheid aan te geven
- een situatie beschrijven die er nu niet is 

Slide 10 - Slide

Zou-vorm met würden
We noemen de zou-vorm 'Konjunktiv || . Leer dit voor de toets. 
zullen = de zou vorm, in het Nederlans zeg je immers ook "ik zou graag .... willen '' . 
ik zou = ich würde 
Achter dit stukje plak je het hele werkwoord om aan te geven wat je graag 'zou' willen / doen / maken etc. 

Slide 11 - Slide

Konjunktiv ||
ik zou = ich würde 
jij zou = du würdest
hij / zij / het zou = er / sie / es würde
wij zouden = wir würden
jullie zouden = ihr würdet 
zij zouden = sie würden
U zou = Sie würden 

Slide 12 - Slide

Beispiele:
ik zou graag naar de Ikea gaan. = 
Ich würde gern zu dem Ikea gehen.

Ik zou graag een taart bakken. 
Ich würde gern eine Torte backen. 

Slide 13 - Slide

Konjunktiv II
In het Nederlands gebruiken wij altijd een vorm van zouden + een infinitief (hele ww). Voorbeeld: Hij zou gaan.  

De modale ww, mögen en de hulp ww (haben, sein und werden) kennen in het Duits speciale zou-vormen. Andere ww vorm je door een vorm van würden + een infinitief. Vorbild: Er würde gehen.


Slide 14 - Slide

Konjunktiv II
(speciale zou-vormen)
De speciale vormen zijn: 
haben - hätten
sein - wären
werden - würden
dürfen - dürften
können - könnten
müssen - müssten
mögen - möchten
wollen-wollten
sollen- sollten
wissen-wussten

Slide 15 - Slide

Konjunktiv II: Die Modalverben
-> De uitgangen zijn hetzelfde als bij de onvoltooid verleden tijd van werkwoorden (-te, -test, -te, -ten, -tet, -ten)

Slide 16 - Slide

Konjunktiv II: Die Hilfsverben

Slide 17 - Slide

Hoe krijg je dit op de toets? 
Opdracht: maak er een Konjuktiv || van. 
1. Das ist keine gute Idee! 
Antwort: 7 Das wäre keine gute Idee.

Slide 18 - Slide

Onderdeel 3: 
Persoonlijke voornaamwoorden in de eerste, derde en vierde naamval. 
ich / mir / mich etc. 

Slide 19 - Slide

der-Gruppe en ein-Gruppe
Laatste grammatica onderdeel
persoonlijke voornaamwoorden

Slide 20 - Slide

Vul de juiste Konjunktiv II- vorm in. Er ____________ ( willen) keine Hausaufgaben machen.
A
mochte
B
möchtet
C
möchte
D
mochtet

Slide 21 - Quiz

Ergänze mit der richtigen Konjunktiv II- form:

______________ ( haben) du vielleicht Morgen Zeit für mich?
A
hatte
B
hattest
C
hast
D
hättest

Slide 22 - Quiz

Konjunktiv II von "wir verhalten"
(ev. Ersatzform wählen)
A
wir verhälten
B
wir verhielten
C
wir verhalteten
D
wir würden verhalten

Slide 23 - Quiz

Konjunktiv II von "es ist"
(ev. Ersatzform wählen)
A
es sei
B
es werde
C
es wäre
D
es würde sein

Slide 24 - Quiz

met hem
A
mit ihm
B
mit ihn

Slide 25 - Quiz

(hij) gaat...
zu ... (haar)
A
er - ihr
B
ihr - ihm
C
ihm - ihr
D
er- sie

Slide 26 - Quiz

(zonder hem)
Gehst du ............................... nach Hause?
A
sonder ihm
B
ohne ihn
C
ohne er
D
ohne ihm

Slide 27 - Quiz

Bitte, das ist für .......
A
ihm
B
dich
C
dir
D
Ihnen

Slide 28 - Quiz

Nog vragen voor de toets? 
Stel ze gerust ;) 

Slide 29 - Slide