30/03/2023 Grammatica - herhaling

GRAMMATICA - woordsoorten
Mevrouw Duinhouwer
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quiz and text slides.

Items in this lesson

GRAMMATICA - woordsoorten
Mevrouw Duinhouwer

Slide 1 - Slide

MEDEDELINGEN
Laatste toetsweek 
Redekundig (zinsdelen) en taalkundig (woordsoorten) ontleden

Eindcijfer voor Nederlands
T1 Schrijfvaardigheid
T2 Leesvaardigheid
T3 Mondelinge vaardigheid (krantenpagina + presentatie
T4 Fictie
T5 Grammatica


Slide 2 - Slide

LESPROGRAMMA
Herhaling woordsoorten
  • Zelfstandig naamwoord
  • Bijvoeglijk naamwoord
  • Lidwoorden
  • Persoonlijk voornaamwoord
  • Bezittelijk voornaamwoord
  • Wederkerend voornaamwoord
  • Wederkerig voornaamwoord
  • Aanwijzend voornaamwoord
  • Betrekkelijk voornaamwoord
  • Vragend voornaamwoord
  • Onbepaald voornaamwoord
  • Bijwoorden en voorzetsels
  • Telwoorden en voegwoorden








Werkwoordsvormen:
  • infinitief
  • voltooid deelwoord
  • onvoltooid deelwoord
  • indicatief

Werkwoordsoorten:
  • hulpwerkwoord (hww)
  • zelfstandig werkwoord (zww)
  • koppelwerkwoord (kww)
Benodigdheden
- Schrift
- Lesboek
- Laptop

Kahoot?

Slide 3 - Slide

Leerdoelen
Ik weet wat een persoonlijk voornaamwoord en bezittelijk voornaamwoord is
Ik weet wat de kenmerken en functie van deze woordsoorten zijn

Slide 4 - Slide

Noteer de volgende zinnen in je schrift en ontleed deze taalkundig
Benoem elk woord van deze zinnen:

De rode fiets is van mijn broer.
Het grote boek op de tafel is van mij.
De gele citroen is zuur.
Mijn moeder maakt de lekkerste taarten.
Zijn schrijven is indrukwekkend.
timer
5:00

Slide 5 - Slide

ANTWOORDEN
Zin 1
De rode fiets is van mijn broer
de = lidwoord
rode = bijvoeglijk naamwoord
fiets = zelfstandig naamwoord
is = werkwoord
van = voorzetsel
mijn = bezittelijk voornaamwoord
broer = zelfstandig naamwoord


Zin 2
Het grote boek op de tafel is van mij.
Het = lidwoord
grote = bijvoeglijk naamwoord
boek = zelfstandig naamwoord
op = voorzetsel
de = lidwoord
tafel - zelfstandig naamwoord
is = werkwoord (koppelwerkwoord)
van = voorzetsel
mij = persoonlijk voornaamwoord
Antwoorden
De rode fiets is van mijn broer
de = lidwoord
rode = bijvoeglijk naamwoord
fiets = zelfstandig naamwoord
is = werkwoord
van = voorzetsel
mijn = bezittelijk voornaamwoord
broer = zelfstandig naamwoord

Het grote boek op de tafel is van mij.
Het = lidwoord
grote = bijvoeglijk naamwoord
boek = zelfstandig naamwoord
op = voorzetsel
de = lidwoord
tafel - zelfstandig naamwoord
is = werkwoord (koppelwerkwoord)
van = voorzetsel
mij = persoonlijk voornaamwoord

De gele citroen is zuur.
De = lidwoord
gele = bijvoeglijk naamwoord
is = werkwoord (koppelwerkwoord)
zuur = bijvoeglijk naamwoord

Mijn moeder maakt de lekkerste taarten.
Mijn = bezittelijk voornaamwoord
moeder = zelfstandig naamwoord
maakt = werkwoord (zelfstandig werkwoord)
de = lidwoord
lekkerste = bijvoeglijk naamwoord
taarten = zelfstandig naamwoord

Zijn schrijven is indrukwekkend.
Zijn = bezittelijk voornaamwoord
schrijven = zelfstandig naamwoord
is = werkwoord (koppelwerkwoord)
indrukwekkend = bijvoeglijk naamwoord
Antwoorden
De gele citroen is zuur.
De = lidwoord
gele = bijvoeglijk naamwoord
is = werkwoord (koppelwerkwoord)
zuur = bijvoeglijk naamwoord

Mijn moeder maakt de lekkerste taarten.
Mijn = bezittelijk voornaamwoord
moeder = zelfstandig naamwoord
maakt = werkwoord (zelfstandig werkwoord)
de = lidwoord
lekkerste = bijvoeglijk naamwoord
taarten = zelfstandig naamwoord

Zijn schrijven is indrukwekkend.
Zijn = bezittelijk voornaamwoord
schrijven = zelfstandig naamwoord
is = werkwoord (koppelwerkwoord)
indrukwekkend = bijvoeglijk naamwoord

Slide 6 - Slide

OEFENEN
Opdracht 1 Raad het zelfstandig naamwoord - in duo's
Maak een lijst van 10 zelfstandige naamwoorden die je ziet in de klas. Dit doe je in duo's.
Houd jullie lijstje geheim en deel deze niet met de andere duo's
Per duo : kies een zelfstandig naamwoord van je lijstje, de rest van de klas moet deze raden. Je mag alleen gesloten vragen stellen. Het duo die het juiste antwoord geeft mag daarna het volgende zelfstandig naamwoord kiezen.

Opdracht 2 Verzin bijvoeglijke naamwoorden - in duo's
Per duo: Je bedenkt 10 zinnen met de zelfstandig naamwoorden die je op het bord ziet. 
In de zin moet minstens twee bijvoeglijke naamwoorden voorkomen. Elk duo leest een zin voor en we bespreken gezamenlijk welke zinnen goed zijn en waarom.

1  puppy  bal spelen
2 huis  rand  bos veranda
3 pizza  tomaten mozzarella oven
4 tunnel geluiden
5. hek gasten buiten
6. bomen schaduw  dag
7.  bloemen geur
8. trui voelt  dag
9. wolk zweeft lucht
10.auto  motor
timer
5:00

Slide 7 - Slide

14-04-2023 LESPROGRAMMA
Herhaling woordsoorten
  • Zelfstandig naamwoord
  • Bijvoeglijk naamwoord
  • Lidwoorden
  • Persoonlijk voornaamwoord
  • Bezittelijk voornaamwoord
  • Wederkerend voornaamwoord
  • Wederkerig voornaamwoord
  • Aanwijzend voornaamwoord
  • Betrekkelijk voornaamwoord
  • Vragend voornaamwoord
  • Onbepaald voornaamwoord
  • Bijwoorden en voorzetsels
  • Telwoorden en voegwoorden








Werkwoordsvormen:
  • infinitief
  • voltooid deelwoord
  • onvoltooid deelwoord
  • indicatief

Werkwoordsoorten:
  • hulpwerkwoord (hww)
  • zelfstandig werkwoord (zww)
  • koppelwerkwoord (kww)
Benodigdheden
- Schrift
- Lesboek
- Laptop

Slide 8 - Slide

Leerdoelen
Ik weet de  werkwoordsvormen en werkwoordsoorten 
Ik herken de  werkwoordsvormen en werkwoordsoorten in een zin

Slide 9 - Slide

WERKWOORDVORMEN
Geven de persoon aan
Geven de tijd aan

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

OEFENEN
Grammatica-jacht: ga in kleine groepjes van maximaal 3 personen op zoek gaan naar verschillende werkwoordsvormen in teksten, zoals krantenartikelen. 
Zoek de volgende vormen:
  • infinitief
  • voltooid deelwoord
  • onvoltooid deelwoord
  • indicatief
Verwerk de plaatjes in een powerpoint en geef aan welke werkwoordvorm bij het plaatje hoort.

Slide 12 - Slide

Lever per groepje de gevonden plaatjes in met daarbij de werkwoordsvorm

Slide 13 - Open question

LESPROGRAMMA
Herhaling woordsoorten
  • Zelfstandig naamwoord
  • Bijvoeglijk naamwoord
  • Lidwoorden
  • Persoonlijk voornaamwoord
  • Bezittelijk voornaamwoord
  • Wederkerend voornaamwoord
  • Wederkerig voornaamwoord
  • Aanwijzend voornaamwoord
  • Betrekkelijk voornaamwoord
  • Vragend voornaamwoord
  • Onbepaald voornaamwoord
  • Bijwoorden en voorzetsels
  • Telwoorden en voegwoorden








Werkwoordsvormen:
  • infinitief
  • voltooid deelwoord
  • onvoltooid deelwoord
  • indicatief

Werkwoordsoorten:
  • hulpwerkwoord (hww)
  • zelfstandig werkwoord (zww)
  • koppelwerkwoord (kww)
Benodigdheden
- Schrift
- Lesboek
- Laptop

Kahoot

Slide 14 - Slide

Leerdoelen

Slide 15 - Slide

OEFENEN
Werkwoordencircuit
zet verschillende stations op in de klas waarbij leerlingen verschillende werkwoordsoorten oefenen. 
Bijvoorbeeld: bij het ene station moeten leerlingen zelfstandige werkwoorden identificeren in een tekst, bij het andere station moeten ze koppelwerkwoorden identificeren in een zin en bij het derde station moeten ze hulpwerkwoorden gebruiken in verschillende zinnen. Laat de leerlingen na een aantal minuten rouleren naar een ander station.

Slide 16 - Slide

LESPROGRAMMA
Herhaling woordsoorten
  • Zelfstandig naamwoord
  • Bijvoeglijk naamwoord
  • Lidwoorden
  • Persoonlijk voornaamwoord
  • Bezittelijk voornaamwoord
  • Aanwijzend voornaamwoord
  • Betrekkelijk voornaamwoord
  • Wederkerend voornaamwoord
  • Wederkerig voornaamwoord
  • Vragend voornaamwoord
  • Onbepaald voornaamwoord
  • Bijwoorden en voorzetsels
  • Telwoorden en voegwoorden








Werkwoordsvormen:
  • infinitief
  • voltooid deelwoord
  • onvoltooid deelwoord
  • indicatief

Werkwoordsoorten:
  • hulpwerkwoord (hww)
  • zelfstandig werkwoord (zww)
  • koppelwerkwoord (kww)
Benodigdheden
- Schrift
- Lesboek
- Laptop

Kahoot

Slide 17 - Slide