eindejaars quiz Nederlands ISK

• Nederlands
• ISK

eindejaars quiz Nederlands ISK

De jongen loopt snel naar de winkel.
Kies het lidwoord

1. naar
2. loopt
3. de
4. snel

Mijn moeder maakt elke dag verse soep.
Kies het werkwoord

1. moeder
2. elke
3. soep
4. maakt

Het boek ligt onder de tafel.
Kies het kastwoord

1. boek
2. onder
3. het
4. ligt

We aten drie koekjes met chocola.
Kies het telwoord

1. we
2. aten
3. chocola
4. drie

De kinderen bouwen een hutje in de tuin.
Kies het verkleinwoord

1. tuin
2. hutje
3. in
4. bouwen

Mijn zusje leest graag een boek.
Kies het bezittelijk voornaamwoord

1. mijn
2. graag
3. zusje
4. leest

De leraar wil morgen een toets geven.
Kies de werkwoorden

1. morgen, wil
2. wil, geven
3. leraar, toets
4. de, geven

De hond van de buren blaft elke ochtend.
Wat is het werkwoord?

De oude fiets stond al dagen in de regen.
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

De leerlingen schrijven een lange brief.
Wat is het zelfstandig naamwoord?

wat is dit?

Wat is dit?

1. vaatwasser
2. droger
3. wasmachine
4. koelkast

Wat is dit?

1. tas
2. koffer
3. mand
4. rugzak

Wat is dit?

1. lakens
2. handdoeken
3. handoeken
4. drogers

Wat is dit?

1. het meer
2. het strand
3. de zee
4. de horizon

Wat is dit?

Wat is dit?

Wat is dit?

Wat doe je vaak in de zomer?

1. zwemmen
2. sneeuwpop maken
3. schaatsen
4. dikke jas dragen

Wat zeg je als iemand niest?

1. Proost!
2. Hallo!
3. Dankjewel!
4. Gezondheid!

Wat eten nederlanders vaak op brood?

1. rijst
2. hagelslag
3. mayonaisse
4. sla

Wat eten nederlanders op 31 december?

1. pannenkoeken
2. poffertjes
3. oliebollen
4. stroopwafels