Oefenen woordsoorten trede 4

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Woordsoorten

grammatica trede 4

Welke woordsoorten heb je deze trede geleerd?

het gekuste meisje
gekuste =

1. ZN
2. LW
3. BN
4. VZ

Het grappige meisje heet Sophia.
grappige =

1. LW
2. ZN
3. BN
4. VZ

Het gelukkige echtpaar gaf elkaar een ring.
echtpaar =

1. LW
2. ZN
3. VZ
4. BN

Toen de schreeuwende demonstrant in de lantaarnpaal klom, werd hij meteen gearresteerd.

___

1. bn
2. zn
3. vz
4. lw

De

1. lw
2. zn
3. vz
4. bn

Wat is geen voorzetsel?

1. op
2. tijdens
3. met
4. lang

Uit de mooie school.
De juiste volgorde is:

1. vz, bn, zn, lw
2. lw, bn, zn, vz
3. vz, lw, bn, zn

Wat voor woordsoort is het volgende woord?
vanwege

1. vz
2. zn
3. lw
4. bn

Melissa en Anna hebben het huiswerk in hun agenda geschreven.
Melissa = ...

1. zn
2. lw
3. vz
4. bn

Het gelukkige echtpaar gaf elkaar een ring.
Het=

1. LW
2. ZN
3. BN
4. VZ

Wat is geen zelfstandig naamwoord?

1. roepen
2. kleding
3. schaal
4. kerstkaart

Er zijn veel bezoekers op het festival.
op = ....

1. LW
2. ZN
3. BN
4. VZ

Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
Prijs = .....

1. vz
2. zn
3. bn
4. lw

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 

hoef je te gebruiken.

Zelfstandig naamwoord

Bijvoeglijk naamwoord

lidwoord

werkwoord

Voorzetsel

Op

maandag

zit

Naomi

aan

de

kassa.

Wat is GEEN voorzetsel?

1. Links
2. Uit
3. Op
4. Boven

Wat is GEEN zelfstandig naamwoord?

1. paard
2. school
3. liefde
4. mooi

Wat is wel een zelfstandig naamwoord?

1. Jan
2. in
3. de
4. mooie

Benoem de woordsoorten:
Woordsoorten zijn lastig.

'Woordsoorten' is

1. zelfstandig naamwoord
2. werkwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. voorzetsel

groen

1. lidwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. voorzetsel
4. bijvoeglijk naamwoord

Schrijf een zin met drie zelfstandig naamwoorden.

Schrijf een zin met twee bijvoeglijk naamwoorden.

Schrijf een zin met twee voorzetsels.

Woordsoorten vind ik....

😒🙁😐🙂😃

WIT

De volgende vragen zijn voor niveau wit.

Willem is jarig geweest.

geweest: hww, zww of kww?

1. hww
2. zww
3. kww

Zij zou naar school komen.

zou: hww, kww of zww?

1. hww
2. zww
3. kww

Kies hww/zww/kww.

Hij had geen zin om op te staan?

1. had = hww
2. had = zww
3. had = kww

Een hww komt altijd in combinatie met een zww/kww voor

1. waar
2. niet waar

Hij wordt een aardige docent.

wordt: hww, zww of kww?

1. kww
2. hww
3. zww

Later wordt mijn broer tandarts.

wordt: hww, zww of kww?

1. HWW
2. ZWW
3. KWW

Die jongen blijkt een taaie.

blijkt: hww, zww of kww?

1. HWW
2. ZWW
3. KWW

De leerlingen maken hun huiswerk.

maken: hww, zww of kww?

1. hww
2. zww
3. kww

Aniek is 14 jaar geworden.

is: hww, zww of kww?

1. HWW
2. ZWW
3. KWW

Mijn oma heeft de lekkerste appeltaart gebakken

heeft: hww, zww of kww?

1. hww
2. zww
3. kww

De leerlingen waren naar school gefietst.

gefietst: hww, zww of kww?

1. hww
2. zww
3. kww