Vervoer hoofdstuk 2 voor HAVO-4

TK = q^2 + 500, de gemiddelde totale kosten bij 10 stuks zijn
A
€10
B
€50
C
€60
D
€600
1 / 34
next
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

TK = q^2 + 500, de gemiddelde totale kosten bij 10 stuks zijn
A
€10
B
€50
C
€60
D
€600

Slide 1 - Quiz

Wanneer het marktaandeel op basis van de omzet groter is dan op basis van de afzet wat kun je dan met zekerheid zeggen over de prijs die deze producent hanteert (t.o.v. de gemiddelde marktprijs)?

Slide 2 - Open question

Totale kosten 
GVK
Marginale kosten 
Totale opbrengst 
GCK
TVK + TCK 
TVK / Q 
Verschil TK / verschil Q 
p x q 
TCK / q 

Slide 3 - Drag question

TK = 5q^2+500. De gemiddelde variabele kosten bij 20 stuks zijn:
A
€25
B
€100
C
€125
D
€400

Slide 4 - Quiz

TK = 0.5q^2+500. Bij 50 stuks zijn de vaste kosten per product.
A
€10
B
€25
C
€500
D
€1.250

Slide 5 - Quiz

Constante kosten
Variabele kosten

Slide 6 - Slide

2.24 Constante kosten ...1).......per eenheid product....2).........
A
1) constant
B
1) dalen 2) als de productieomvang daalt
C
1) dalen 2) als de productieomvang stijgt
D
1) stijgen 2)als de productieomvang stijgt

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Video

Winstmaximalisatie
Winst berekenen door TO - TK = TW 

Maximale winst wordt behaald bij het punt waar de marginale opbrengst de marginale kosten kruisen.
Zie volgende afbeelding

Slide 9 - Slide

MO-Lijn kruist de MK - lijn in q2. Bij een productie van q2 wordt er maximale winst behaald. 

Slide 10 - Slide

Maximale winst 

Het punt waar maximale winst wordt behaald is altijd te vinden door de marginale opbrengsten gelijk te stellen aan de marginale kosten. 
Break Even 

Als we over break even spreken zijn de kosten gelijk aan de opbrengsten. Er wordt dan geen winst en geen verlies gemaakt. 
TO = TK 
GO = GTK 
MO = GTK 

Slide 11 - Slide

Bekijk de afbeelding. Bij welke hoeveelheid is de winst maximaal?
A
10 stuks
B
20 stuks
C
40 stuks
D
80 stuks

Slide 12 - Quiz

Bekijk de afbeelding. Het break-evenpunt ligt bij
A
10 stuks
B
20 stuks
C
40 stuks
D
80 stuks

Slide 13 - Quiz

Het aanbod

Voor de aanbieders is er ook een vergelijking die de relatie tussen de prijs en de (aangeboden) hoeveelheid weergeeft: de aanbodfunctie


Slide 14 - Slide

De aanbodfunctie

De algemene vorm van de aanbodfunctie is:

qa = ap - b

De coëfficiënt 'a' is positief, dus als de prijs stijgt zal de aangeboden hoeveelheid stijgen.

De 'b' is meestal negatief, omdat er een een bepaalde prijs tot stand moet komen voordat er wordt aangeboden.

    
      
      
        
      
      
   

    2

   
     
       
          Dit wordt getoondin de klassikale leswanneer je op'geef les' klikt.
       
     
   

   
   
     
       
          Dit wordt getoondin de gedeelde les dieleerlingen zelfstandigkunnen doen.
       
     
   

   
     
       
          Differentiëer
       
     
     

       
         
            Differentiëer
         
         
         

         
            Instellingen
         
       
     
   


   
   
     
 
   
   
   

   
   
   
     
       
         
       
     
   
 

   
   

   
   

   
   

   
  
 

 
 
 
   
   
   
     
       
       
       
 
   
   
    Slide
 
 
       
       
     
   
 
   
   
   
   
   
   
 
 

    
      
      
        
      
      
   

    2

   
     
       
          Dit wordt getoondin de klassikale leswanneer je op'geef les' klikt.
       
     
   

   
   
     
       
          Dit wordt getoondin de gedeelde les dieleerlingen zelfstandigkunnen doen.
       
     
   

   
     
       
          Differentiëer
       
     
     

       
         
            Differentiëer
         
         
         

         
            Instellingen
         
       
     
   


   
   
     
 
   
   
   

   
   
   
     
       
         
       
     
   
 

   
   

   
   

   
   

   
  
 

 
 
 
   
   
   
     
       
       
       
 
   
   
    Slide
 
 
       
       
     
   
 
   
   
   
   
   
   
 
 

Slide 15 - Slide

Voorbeeld aanbodlijn tekenen

Gegeven is de volgende aanbodfunctie:

qa = 10p - 200

Teken deze aanbodlijn.

Slide 16 - Slide

Uitwerking 
qa = 10p - 200


Om aanbodlijn te tekenen, bepalen we twee punten, bijvoorbeeld:

Ten eerste:

qa = 0  0 = 10p - 200  10p = 200

p = 20

Ten tweede: willekeurige p invullen; bijv. p = 50

qa  = 10 x 50 - 200 = 300


Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Producentensurplus 
Sommige producenten willen ook onder de marktprijs produceren. Dit is het producentensurplus. 

Aanbodlijn heeft een stijgend verloop, hogere prijs, meer winst dus meer aanbod. 

Slide 19 - Slide

Producentensurplus
Is het verschil tussen de feitelijke marktprijs en de minimale prijs die producenten willen ontvangen om de kosten te dekken. 

Slide 20 - Slide

De winst is maximaal als het verschil tussen de MO en MK maximaal is.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quiz

De totale winst is het verschil tussen TO en TK
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quiz

De totale winst is het verschil tussen TO en TK
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quiz

De omzet is gelijk aan de prijs vermenigvuldigd met de verkochte hoeveelheid
A
Juist
B
Onjuist

Slide 24 - Quiz

Op het break evenpunt is de totale opbrengst gelijk aan de totale kosten
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quiz

De winst is maximaal als MO gelijk is aan MK
A
Juist
B
Onjuist

Slide 26 - Quiz

Bij een vaste verkoopprijs is de marginale opbrengst altijd gelijk aan de verkoopprijs
A
Juist
B
Onjuist

Slide 27 - Quiz

2.25
TCK = 25.000 euro
GVK = 10 euro
Bij een productieomvang van 10.000 stuks geldt:
A
GCK = 2,50 euro TK = 25.010 euro
B
GCK = 2,50 euro TK = 125.000 euro
C
GCK = 25,000 euro TK = 25.010 euro
D
GCK = 2,500 euro TK = 125.000 euro

Slide 28 - Quiz

Wat vind je nu nog lastig aan dit hoofdstuk?

Slide 29 - Open question

Verzekeren (hfstk 3)

Slide 30 - Mind map

Huiswerk 
We gaan weer "verzekeren" (tip: begrippen!!!)......
Zelftest hoofdstuk 3

Optioneel: maak 3.5 en 3.7 

Slide 31 - Slide

Tekst
Deze kosten zijn afhankelijk van de werkelijke productie
Deze kosten zijn afhankelijk van de gekozen productiecapaciteit
Constante kosten 
Variabele kosten 

Slide 32 - Drag question

TVK + TCK
TVK : q
ΔΤΟ : Δq
MO = MK
Totale kosten
Gemiddelde Variabele kosten
Marginale opbrengsten
Maximale Winst

Slide 33 - Drag question

Begrijp je de verschillende afkortingen van dit hoofdstuk inmiddels?
Helemaal......GO, GVK, MO, TCK......het heeft geen geheimen meer voor mij!
Bijna.....denk ik. Alleen wat GCK nou toch betekende?
Uhm nee, het is net Russisch. Ik moet dit nog veel beter gaan bestuderen....
Welke afkortingen?

Slide 34 - Poll