What is LessonUp
Search
Channels
AI tools
Beta
Log in
Register
‹
Return to search
Schritt 47 der-/ein- Gruppe stappenplan voor 1e-3e-4e naamval
Stappenplan
1 / 26
next
Slide 1:
Slide
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
This lesson contains
26 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Stappenplan
Slide 1 - Slide
Stap 1:
Kijk welk woord je moet vertalen.
Slide 2 - Slide
Welk woord moet ik vertalen en wat is de vertaling?
Morgen komme ich mit ........ (mijn) Mutter nach Berlin.
A
mit / met
B
Mutter / moeder
C
mijn / mein
D
Morgen morgen
Slide 3 - Quiz
Stap 2:
Je weet dat je -
mijn
- moet vertalen en dat de vertaling
mein
- is. We moeten nu gaan vervoegen
Staat het woord in de DER- of de EIN-Gruppe
Slide 4 - Slide
Morgen komme ich mit ........ (mijn) Mutter nach Berlin.
A
DER-Gruppe
B
EIN-Gruppe
Slide 5 - Quiz
Stap 3:
Je weet nu:
- welk woord je moet vertalen,
- wat de vertaling is
- en of het woord in der Gruppe of ein- Gruppe staat.
Nu moet je kijken hoe je de naamval kan vinden.
Dus moet je
1e, 3e of 4e
naamval hebben.
1.
kijk je nu of er
een voorzetsel
in de zin staat.
Slide 6 - Slide
Morgen komme ich mit ........ (mijn) Mutter nach Berlin.
staat er een voorzetsel in de zin?
A
ja
B
nee
Slide 7 - Quiz
Zo ja, wat is het voorzetsel in deze zin en welke naamval heeft het.?
Morgen komme ich mit ........ (mijn) Mutter nach Berlin.
A
Morgen / +4
B
komme / +3
C
Mutter / +4
D
mit / +3
Slide 8 - Quiz
Stap 4:
Je weet nu:
- dat "
mit
" een voorzetsel is
- en dat het de
3e
naamval heeft.
2. Je moet nu bepalen welk woord ervoor zorgt welke vorm/uitgang je moet gebruiken. Is dat woord
m / v /o / mv
?
Slide 9 - Slide
Welk woord bepaald de "vorm/uitgang" die je moet gebruiken? Is het woord der/die/das /die (mv)
Morgen komme ich mit ........ (mijn) Mutter nach Berlin.
A
Morgen / m
B
mit / v
C
Berlin/m
D
Mutter /v
Slide 10 - Quiz
Stap 5:
Je weet nu:
-
welk woord je moet vertalen
,
- wat de
vertaling
is
- en of het woord in
der Gruppe
of
ein- Gruppe
staat.
- en dat het een
voorzetsel
is met de
3e
naamval..
- en dat het een
die woord
is
-
vervoeg het woord
nu
?
Slide 11 - Slide
Wat wordt dan de vervoeging van het woord "mein"?
Morgen komme ich mit ........ (mijn) Mutter nach Berlin.
A
meinem
B
meiner
C
meinen
Slide 12 - Quiz
Vertaal de volgende woorden
Gebruik het stappenplan
Slide 13 - Slide
Ohne ...... (deze) Jungen macht es kein Spaß.
A
diesem
B
dieser
C
diese
D
diesen
Slide 14 - Quiz
Wir suchen ständig nach ...... (jouw) Kind
A
deinem
B
dein
C
deine
D
deinen
Slide 15 - Quiz
Um ....... (zijn) Kinder(mv) zu beruhigen, sang er Lieder.
A
seinem
B
seine
C
seiner
D
seinen
Slide 16 - Quiz
Zu ....... (haar) Kind hast du dass gesagt?
A
ihrem
B
ihren
C
ihre
D
ihrer
Slide 17 - Quiz
Geen voorzetsel in de zin?
Tjaaaaaa, wat nu als er geen voorzetsels in de zin staat??
Dan ga je de zin ontleden.
Slide 18 - Slide
Stap 1 t/m 3
1. Welk woord moet je vertalen?
2. Wat is de vertaling van dat woord?
3. Staat het woord in de DER- of de EIN-Gruppe?
Zijn gelijk aan het vorige stappenplan.
Slide 19 - Slide
Stap 4:
Zinnen ontleden.
Onderwerp: 1e naamval (wie doet wat)
Lijdend voorwerp: 4e naamval (wie/wat + gezegde + onderwerp)
Meewerkend voorwerp: 3e naamval (aan/voor wie)
Slide 20 - Slide
Wat is in deze zin het onderwerp?
...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk
A
...(mijn) Mutter
B
gibt
C
... (haar) Vater
D
... (een) Geschenk
Slide 21 - Quiz
Wat wordt dan de juiste vervoeging?
...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk
A
mein Mutter
B
meine Mutter
C
meiner Mutter
D
meinen Mutter
Slide 22 - Quiz
Wat is in deze zin het meewerkend voorwerp?
...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk
A
... (mijn) Mutter
B
gibt
C
... (haar) Vater
D
... (een) Geschenk
Slide 23 - Quiz
Wat wordt de juiste vervoeging?
...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk
A
ihre Vater
B
ihrer Vater
C
ihrem Vater
D
ihr Vater
Slide 24 - Quiz
Wat is in deze zin het lijdend voorwerp?
...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk
A
... (mijn) Mutter
B
gibt
C
... (haar) Vater
D
... (een) Geschenk
Slide 25 - Quiz
Wat wordt de juiste vervoeging?
...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk
A
eine Geschenk
B
eines Geschenk
C
ein Geschenk
D
einen Geschenk
Slide 26 - Quiz
More lessons like this
4T K2 der- en ein-Gruppe in 3e en 4e naamval
December 2018
- Lesson with
18 slides
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 4
herhaling grammatica Kapitel 5
July 2025
- Lesson with
14 slides
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
3TL periode 2 les 7
July 2025
- Lesson with
20 slides
Duits
Middelbare school
vmbo b, k, t, havo
Leerjaar 1
vertaling 'naar'
July 2025
- Lesson with
14 slides
Duits
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 1
Klas 3 les 2 schooljaar 2024-2025
July 2025
- Lesson with
24 slides
Duits
Middelbare school
vmbo t, mavo
Leerjaar 3
4T K2 voorzetsels en voornaamwoorden
December 2018
- Lesson with
19 slides
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 4
De grote kennisquiz
August 2024
- Lesson with
44 slides
by
Quiz!
Duits
Middelbare school
mavo
Leerjaar 4
Quiz!
3TL periode 1 les 25 Woordenboek
July 2025
- Lesson with
17 slides
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 4