verbe ALLER + vervoermiddelen Klas 1 H6

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

H 6 - Bron H

werkwoord ALLER

vervoermiddelen

werkwoordstijd: Futur Proche

Wat betekent het werkwoord
ALLER ?

1. hebben
2. nemen
3. gaan
4. zijn

Is het werkwoord ALLER
een regelmatig ww-er?

1. ja
2. nee

dus, kan ik de regel:
- maak stam (hele ww-er)
- uitgangen e-es-e-ons-ez-ent
gebruiken bij ALLER?

1. ja
2. nee

Nee, die regel kun je niet toepassen!

Het werkwoord ALLER is namelijk ONREGELMATIG.

Dus hij heeft zijn eigen vervoegingen. 

De betekenis:

Ik ga

jij gaat

hij/zij/men gaat 

wij gaan

jullie gaan, u gaat

zij gaan

Vous .... à la gare?

1. allons
2. vont
3. va
4. allez

Oui, nous ...à la gare.

1. allons
2. allez
3. vont
4. va

Tu ... au Mc Do?

1. vais
2. va
3. vas
4. vont

Non, je ne ...pas au Mc Do.

1. vas
2. vais
3. va
4. alle

Les copains ....au terrain de foot.

1. vont
2. allent
3. allons
4. vent

Monsieur Petit .....à Paris en voiture

1. allez
2. va

Als je in het Frans wil zeggen: met een bepaald vervoermiddel, zeg je:
....métro (bijvoorbeeld)

1. à
2. de
3. en
4. avec

Als je wilt zeggen : lopend / te voet, dan zeg je:
...... pied

1. en
2. de
3. à
4. avec

vervoermiddelen met meer dan 2 wielen

en métro

en bus

en voiture

En wat als je fiets je vervoermiddel is?
Je vais .....

1. en vélo
2. de vélo
3. à vélo
4. sur vélo

à vélo & en vélo

kan allebei:

à vélo = op de fiets

en vélo = met de fiets

à pied

à / en vélo

en voiture

en bus

en métro

à Paris

à Amsterdam

Bijv:

Vous allez à vélo?

Non, nous allons en métro.

Tu vas à Paris en bus?

Non, je vais à Paris en voiture.

Vertaal (hou p 83 erbij):
Hij gaat met de auto

Vertaal:
Jullie gaan lopend

Hoe zeg je in het Nederlands dat iets binnenkort gaat gebeuren?

1. Ik gaan fietsen
2. Ik ga fiets
3. Ik ga fietsen
4. Ik gaan fiets

Natuurlijk: Onderwerp + PV + Inf

Onderwerp  :  Ik           

PV  :   ga

Infinitief (hele ww) :  fietsen

Hoe gaat dat in het Frans?
Je vais manger
Il va danser
Vous allez visiter

1. hetzelfde
2. anders

Frans:  Ond - PV - Inf

1) Je

2) vais

3) manger

Hoe zeg je dan:
Ga je zwemmen?

1. Tu vas nager?
2. Tu alles nager?
3. Tu vas nages?
4. Tu aller nager?

En:
Nee, ik ga mountainbiken.

1. Non, j'alle faire du VTT
2. Non, je fais du VTT
3. Non, je vais du VTT
4. Non, je vais faire du VTT

En:
Mijn ouders gaan Elize.

1. Mes parents allons visiter Elize
2. Mes parents vont visiter Elize
3. Mes parents allons visitent Elize
4. Mes parents vont visitent Elize

En tenslotte:
We gaan winkelen

1. On va faire du shopping
2. On va fait du shopping
3. Nous allons du shopping
4. Nous allons faire du shopping