Studyflow G4.1: grammatica zinsdelen

1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat doen we in deze les?

  • Geeft titel en schrijver door (Magister.me - studiewijzer Nederlands week 40)
  • kort herhalen naamwoordelijk gezegde. 
  • meewerkend voorwerp
  • samengestelde zin
  • hoofdzinnen en bijzinnen

  




Slide 2 - Slide

Het naamwoordelijk gezegde (ng)

  • In een naamwoordelijk gezegde wordt een kenmerk gekoppeld aan het onderwerp van de zin.

  • Het zinsdeel van dat kenmerk heeft een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord.

  • Bij een ng is (wordt, blijft, blijkt enz) het onderwerp iets.

  




Slide 3 - Slide

Voorbeelden:

Zijn vriend is erg aardig.   



Zijn vriend blijft een aardige man.



  




is > vorm van zijn
ow > Zijn vriend
vraag: Is zijn vriend iets? > ja: erg aardig



blijft > vorm van blijven
ow > Zijn vriend
vraag: Blijft zijn vriend iets? > ja: een aardige man


Slide 4 - Slide

Zijn vriend /is /erg aardig.   



Zijn vriend schijnt een aardige man te zijn.



  




naamwoordelijk gezegde: is erg aardig
werkwoordelijk deel: is
naamwoordelijk deel: erg aardig



vraag: Schijnt zijn vriend iets te zijn? > ja: een aardige man

naamwoordelijk gezegde: schijnt een aardige man te zijn
werkwoordelijk deel: schijnt te zijn
naamwoordelijk deel: een aardige man

Slide 5 - Slide


Noteer het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin.
De kinderen zijn de hele reis stil gebleven.

Slide 6 - Open question


Noteer het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin.
Jeroen wil dolgraag president worden.

Slide 7 - Open question

werkwoordelijk gezegde
geen werkwoordelijk gezegde
Doe jij een sjaal om?
Dat stelt me erg teleur.
De kat was aan het mauwen.
Hij probeerde niet te lachen.
Waar zou ze willen gaan studeren?
Hij is aan het fietsen.

Slide 8 - Drag question

  • Sommige werkwoorden zijn wederkerende werkwoorden. Deze werkwoorden hebben een vast wederkerend voornaamwoord bij zich. 


  • Als je het wederkerend voornaamwoord niet door een ander woord kunt vervangen, is het onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.


Slide 9 - Slide

  • De leraar herinnert zich de leerling nog.
                                   wed.vnw

  • Het wederkerend voornaamwoord  kun je in deze zin niet vervangen door een ander woord. 

  • Zich herinneren is dus een wederkerend werkwoord. Het 

     werkwoordelijk gezegde:  herinnert zich.

Slide 10 - Slide

  • Hij wast zich bij de wasbak.
                wed.vnw

  • Het wederkerend voornaamwoord kun je in deze zin wel vervangen door een ander woord (bijvoorbeeld: zijn kind)


     werkwoordelijk gez.                                                  wast
     lijdend voorwerp: (wie wast hij?)                               zich

Slide 11 - Slide


Noteer het werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp in de volgende zin.
Zij trekt zich terug uit de wedstrijd. 

Slide 12 - Open question

Uitdrukkingen zijn zinnen die je niet letterlijk, maar figuurlijk op moet vatten. 

De figuurlijke uitdrukking is onderdeel van het gezegde.

  • De trainer stak de verdrietige speler een hart onder de riem.
     figuurlijk                 betekenis: moed inspreken.

     wg: stak een hart onder de riem.
 


Slide 13 - Slide


Noteer het werkwoordelijk gezegde in de volgende zin.
De onbetrouwbare manager was met de noorderzon vertrokken.

Slide 14 - Open question


Noteer het werkwoordelijk gezegde in de volgende zin.
De docent voelde de spiekende leerling stevig aan de tand.

Slide 15 - Open question

  • Het naamwoordelijk gezegde

  • Dit zinsdeel bestaat uit een werkwoordelijk deel (koppelwerkwoord en eventueel hulpwerkwoord(en)
     en een naamwoordelijk deel

  • Die stoere jongen/ is /eigenlijk/ heel gevoelig.


is = een vorm van zijn en koppelt zinsdeel heel gevoelig (bn) aan het onderwerp die jongen

Slide 16 - Slide

  • Die stoere jongen/ is /eigenlijk/ heel gevoelig.
     naamw.gez:   is erg gevoelig



  • Zij / wil / later /een beroemd chirurg /worden.
      naamw.gez: wil een beroemd chirurg worden
is = het werkwoordelijk deel 
heel gevoelig = naamwoordelijk deel
wil worden = het werkwoordelijk deel  //  wil = hww   worden = kww
een beroemd chirurg = naamwoordelijk deel

Slide 17 - Slide

  • Let op:
 
  • Het naamwoordelijk gezegde is dus nooit tegelijkertijd een werkwoordelijk gezegde!

  • ls er een naamwoordelijk gezegde in de zin staat, moet het hoofdwerkwoord van de zin een koppelwerkwoord zijn.


Slide 18 - Slide


Het antwoord op de vraag bleek erg ingewikkeld. 




A
bleek = zww
B
bleek= zww

Slide 19 - Quiz


Het antwoord op de vraag bleek lastig te vinden. 




A
bleek = kww vinden = hww
B
bleek= hww vinden = kww
C
bleek = hww vinden = zww
D
bleek = kww vinden = zww

Slide 20 - Quiz


Het antwoord op de vraag bleek erg lastig te zijn. 




A
bleek = kww zijn = hww
B
bleek= hww zijn = kww
C
bleek = hww zijn = zww
D
bleek = zww zijn = hww

Slide 21 - Quiz

Ga naar: Studyflow

maak G3.3 en Test jezelf af.
Klaar: start met G4.1 (let op: lees de uitleg)

dinsdag boek doorgeven
let op de literatuurlijst magister.me
toestemming vragen indien andere titel
Let op: kies een andere schrijver dan die van vorig schooljaar.

Slide 22 - Slide


• Week 42 toets: G3 en G4                                (weging 2)


• Week 45 toets: boekopdracht 1                       (weging 2)
  (opdracht: zie huiswerk dinsdag)

• dinsdag doorgeven titel en schrijver


Slide 23 - Slide