This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 25 min
Items in this lesson
Das Wörterbuch benutzen
Slide 1 - Slide
Erklärung
In het Nederlands en in het Duits gelden dezelfde regels voor de scheidbaarheid en ondscheidbaarheid van samengestelde werkwoorden. Daarbij is de klemtoon beslissend.
Slide 2 - Slide
trennbar
Het eerste deel van de samenstelling heeft een klemtoon.
anklagen- er klagt an - er klagte an- er hat angeklagt
aanklagen - hij klaagt aan- hij klaagde aan - hij heeft aangeklaagd
nicht trennbar
Het eerste deel van de samenstelling heeft geen klemtoon.
überzeugen - er überzeugt - er überzeugte - er hat überzeugt
overtuigen - hij overtuigt - hij overtuigde - hij heeft overtuigd
Slide 3 - Slide
" zu"
Een verbinding van een scheidbaar werkwoord met zu wordt in het Duits alstij als een woord geschreven en niet met drie woorden, zoals in het Nederlands.
anzuklagen, mitzunehmen --> aan te klagen , mee te nemen
Slide 4 - Slide
Stefan / vorbeikommen / um 9.45 Uhr
Slide 5 - Open question
sie / spazieren gehen / danach
Slide 6 - Open question
sie / dann / anrufen / ihren Freund Stefan
Slide 7 - Open question
Kijk mee!
Kijk naar het filmpje en let goed op...
Er volgen zo meteen vragen over de inhoud van het filmpje.
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Video
1. Welk van de onderstaande woorden vind ik WEL in het woordenboek?
A
afkortingen
B
verkleinwoord
C
zelfstandig naamwoord - enkelvoud
D
zelfstandig naamwoord - meervoud
Slide 10 - Quiz
Zet in de goede alfabetische volgorde: S W F U D X (zonder spaties)
Slide 11 - Open question
Zet op volgorde: Freispruch - freundlich -fressen - freuen
Slide 12 - Open question
Wie heißt du? Welk woord vind je zo niet in het woordenboek?
A
wie
B
heißt
C
du
Slide 13 - Quiz
Wie heißt du? Welk woord vind je zo niet in het woordenboek?
A
wie
B
heißt
C
du
Slide 14 - Quiz
Ein Teller heiße Suppe? Welk woord vind je zo niet in het woordenboek?
A
Teller
B
heiße
C
Suppe
Slide 15 - Quiz
Pferde sind größer als Schweine. Welk woord vind je zo niet in het woordenboek?
A
sind
B
größer
C
Schweine
Slide 16 - Quiz
2. De dame in het filmpje heeft het over de infinitief van een werkwoord. Wat is een infinitief eigenlijk?
A
vervoeging
B
de stam van een werkwoord
C
de ik-vorm
D
het hele werkwoord
Slide 17 - Quiz
3. Er wordt steeds gesproken over de context. Wat is de context?
A
betekenis
B
samenhang
C
verband
D
achtergrond
Slide 18 - Quiz
Wat is de infinitief van het werkwoord in de zin?
De infinitief is het hele werkwoord.
Slide 19 - Slide
11. Die Parkzeit ist unbegrenzt. Wat is het hele werkwoord van 'ist' ?
A
ist
B
sein
C
sind
Slide 20 - Quiz
12. Es gibt hier kein Kino. Wat is het hele ww van 'gibt'?
A
gieben
B
gaben
C
geben
Slide 21 - Quiz
13. Er trägt eine schöne Jacke. Wat is het hele ww van 'trägt'?
A
trägen
B
tragen
C
trugen
Slide 22 - Quiz
15. Er macht die Menschen neugierig. Wat is het hele ww van 'macht'
Slide 23 - Open question
Wat zoek je in het woordenboek op als je een werkwoord zoekt?
A
de vorm die in de tekst staat
B
het hele werkwoord
Slide 24 - Quiz
Dat was de infinitief.
Dan gaan we verder met de zelfstandige naamwoorden.
Slide 25 - Slide
Zoek de vertaling van de volgende woorden op in het woordenboek.
Slide 26 - Slide
Meister Schrijf vertaling nummer 1 op.
Slide 27 - Open question
Meerdere betekenissen
Als een trefwoord duidelijk verschillende betekenissen heeft, worden de vertalingen genummerd met 1, 2 enz.
Kies de vertaling die het beste in de context past.
Slide 28 - Slide
Schloss Schrijf betekenis nummer 1 op.
Slide 29 - Open question
Schein Wat betekent dit?
Slide 30 - Open question
Absatz Wat is de betekenis van dit woord als het gaat over het thema leesvaardigheid?
Slide 31 - Open question
bestätigt Schrijf de betekenis op van de infinitief in het NL (alleen eerste woord).
Slide 32 - Open question
Samengesteld zelfstandig naamwoord
Dit is een zelfstandig naamwoord dat eigenlijk uit twee woorden bestaat: Berufwechsel.
(Beruf + Wechsel)
Deze woorden staan soms niet als één woord in het woordenboek, maar apart van elkaar.
Slide 33 - Slide
Wat betekenen de volgende woorden?
Slide 34 - Slide
Polizeipraktikum
Slide 35 - Open question
Kühlschrankmagnet
Slide 36 - Open question
Spülmaschinengeeignet
Slide 37 - Open question
Signaalwoorden
Een signaalwoord is een verbindingswoord.
In TEAMS staat een lijst met signaalwoorden, die handig kunnen zijn bij jouw lees- en luisterexamen.
Slide 38 - Slide
Welke van de volgende woorden is GEEN signaalwoord?
A
oder
B
doch
C
aber
D
mit
Slide 39 - Quiz
Wat is de vertaling van de volgende signaalwoorden?
Slide 40 - Slide
aber
A
omdat
B
als
C
wanneer
D
maar
Slide 41 - Quiz
also
A
dus
B
want
C
ook
D
of
Slide 42 - Quiz
heute
A
nu
B
vandaag
C
vroeger
D
later
Slide 43 - Quiz
zum Beispiel
Slide 44 - Open question
aber
Slide 45 - Open question
weil
Slide 46 - Open question
Nog twee vragen:
Slide 47 - Slide
Wat heb je vandaag geleerd?
Slide 48 - Mind map
Welk cijfer denk je dat je gaat halen voor het examen Lezen?
Slide 49 - Mind map
Welk cijfer denk je dat je gaat halen voor het examen Luisteren?