Pitfalls (Valkuilen)

Pitfalls

Valkuilen
Theme 7
Grammar 21 (page 111 of text book)
1 / 31
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Pitfalls

Valkuilen
Theme 7
Grammar 21 (page 111 of text book)

Slide 1 - Slide

Today's program
- Explanation pitfalls (valkuilen)
- Do exercise 25+26
- Check the answers

Slide 2 - Slide

Leerdoel
Ik kan een aantal valkuilen in het Engels herkennen en deze ontwijken in een Engelse taal.

Slide 3 - Slide

What is the correct spelling of 'morgen'?
A
tomorrow
B
tommorrow
C
tommorow

Slide 4 - Quiz

Welk Engels woord spel jij weleens verkeerd? Vul in.

Slide 5 - Open question

Valkuilen

Er is een aantal woorden dat door elkaar wordt gehaald, waardoor je sneller fouten maakt in het Engels.


In de volgende dia's zullen deze woorden aan bod komen.


Doel: valkuilen herkennen en het juiste toepassen.

Slide 6 - Slide

To vs. Too

Slide 7 - Slide

to / too
To = naar, aan
Too = te

Examples:
This present is from me to you. 

Don't screw the bolts in too tightly.

Slide 8 - Slide

to / too

To = aan, naar, te
Voor een werkwoord kan de betekenis 'te' zijn.
You are wise enough to understand my explanation.


Too = te, ook
Don't screw the bolts in too tightly.

Slide 9 - Slide

Than vs. Then

Slide 10 - Slide

than / then

than = dan
Gebruik je in vergelijkingen.


then = toen
Geeft een tijd aan.



Slide 11 - Slide

then / than


The sequel is even worse than the first film.


Then he scored the winning goal.

Slide 12 - Slide

You have ____ let me go. I'm innocent!
A
to
B
too

Slide 13 - Quiz

He is taller ____ his brother.
A
than
B
then

Slide 14 - Quiz

Your vs. You're

Slide 15 - Slide

Your / You're

De meest gemaakte fout door jullie!


Your = jouw (bezittelijk voornaamwoord)
You're = you are (samentrekking van twee woorden)

First, collect your materials.
You're late. Do get up earlier.

Slide 16 - Slide

Its / It's

Its = van het (bezittelijk voornaamwoord van it)

I parked my car in its usual place.

It's = it is/has. Het is/heeft (samentrekking van twee woorden)
It's time to go to the dentist.

Slide 17 - Slide

____ doing a good job.
A
your
B
you're

Slide 18 - Quiz

The cat wagged ____ tail
A
its
B
it's

Slide 19 - Quiz

Their/there/
they're

Slide 20 - Slide

their / there / they're

their = hun (bezittelijk voornaamwoord)
They buy their school uniforms online.


there = er, daar (plaats)
Do you want to go over there

Slide 21 - Slide

their / there / they're

They're = they are. Zij zijn (samentrekking)
They're my best friends.


Deze drie spreek je op dezelfde manier uit, maar ze verschillen in betekenis!



Slide 22 - Slide

Where/were/
we're

Slide 23 - Slide

where / were / we're
where = waar (vraagwoord)
Where do you want to go?

were = was/waren (verleden tijd van to be)
They were very nice to me.

Slide 24 - Slide

where / were / we're

We're = we are. Wij zijn (samentrekking).

We're big fans of documentaries.


Allemaal een andere uitspraak. Klik op de icoontjes om de uitspraak te beluisteren.



Slide 25 - Slide

Where is Mandy? Over _____.
A
their
B
there
C
they're

Slide 26 - Quiz

We ____ cycling to school when I lost my phone.
A
where
B
were
C
we're

Slide 27 - Quiz

Practice
Complete exercise 25 and 26 in your Activity book B on p71.
Done? Check your answers. Key (antwoordenboekje) on IL.

Slide 28 - Slide

Checking answers
Check your answers using 
the  Stepping Stones Key on IL

Slide 29 - Slide

Leerdoel behaald?
Ik herken de valkuilen in het Engels.
A
Yes
B
Almost, I need more practice.
C
Almost, I need more explanation.

Slide 30 - Quiz

Vul de vragen die je nog hebt over dit onderwerp hieronder in.

Slide 31 - Open question