naamwoordelijk gezegde

naamwoordelijk gezegde
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

naamwoordelijk gezegde

Slide 1 - Slide

wat is het verschil?
  • hij eet
  • zij kookt
  • hij wordt
  • ik ben
  • hij lijkt

Slide 2 - Slide

  • zij kookt
  • hij eet 


  • zij kookt


Slide 3 - Slide

je weet niet wat er gebeurt


  • hij wordt    
  • ik ben
  • hij lijkt

Slide 4 - Slide

werkwoordelijk gezegde: alleen werkwoorden


Hij werkt op school.

Mijn broer gaat verhuizen.

Slide 5 - Slide

naamwoordelijk gezegde: werkwoorden + naamwoorden


Hij wordt dokter.

Hij is 18 jaar.

Slide 6 - Slide

koppelwerkwoorden

zijn   worden  blijven   blijken   lijken   heten  (dunken  voorkomen)


Hij lijkt heel oud.   (ng =   lijkt heel oud)

De fiets is mooi.    (ng = is mooi)

  

Slide 7 - Slide

ng vinden?

1) Er staat een koppelwerkwoord in

2) Er staat een eigenschap van het ow

                 

De taart is erg lekker        pv = is

                                                    ow = de taart   (hoe / wat is de taart?)

                lekker!                      ng = is lekker

werkw deel = is      /     naamwoordelijk deel = lekker

                                                    

     

Slide 8 - Slide

Hij gaat naar huis.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 9 - Quiz

Mijn zus is vervelend.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 10 - Quiz

De baby wordt groot.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 11 - Quiz

Het gebouw wordt afgebroken.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 12 - Quiz

De meisjes gaan werken.
A
werkw gez
B
naamw gez

Slide 13 - Quiz

mijn broer blijft in Rotterdam
A
werkw gez
B
naamw gez

Slide 14 - Quiz

Mijn broer blijft altijd lief.
A
werkw gez
B
naamw gez

Slide 15 - Quiz

soorten werkwoorden
  • koppelwerkwoord
  • hulpwerkwoord
  • zelfstandig werkwoord

Slide 16 - Slide

soort werkwoord


Mijn broer wordt vader.      (koppel ww)   (ng)

Mijn broer gaat werken.    (hulp ww) 

           

 werken = zelfstandig ww       (= belangrijkste)

Slide 17 - Slide

De toets was erg moeilijk.
was =?
A
koppel ww
B
hulp ww
C
zelfstandig ww

Slide 18 - Quiz

Morgen gaat hij verhuizen.
gaat = ?
A
koppel ww
B
hulp ww
C
zelfstandig ww

Slide 19 - Quiz

Zij gaat vanavond koken.
koken = ?
A
koppel ww
B
hulp ww
C
zelfstandig ww

Slide 20 - Quiz

De fiets wordt gemaakt.
wordt =
A
koppel ww
B
hulp ww
C
zelfstandig ww

Slide 21 - Quiz

De fiets wordt gemaakt.
gemaakt = ?
A
koppel ww
B
hulp ww
C
zelfstandig ww

Slide 22 - Quiz