hoofdstuk 5 klas 4

hoofdstuk 5 klas 4
1 / 33
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

hoofdstuk 5 klas 4

Slide 1 - Slide

Sociale zekerheid gaat uit van solidariteitsbeginsel, wat is het solidariteitsbeginsel?
A
De sterken helpen de zwakken
B
De zwakken worden niet geholpen
C
Mensen die niet willen werken krijgen geld
D
Als je 67 jaar bent krijg je te maken met het UWV

Slide 2 - Quiz

Welke uitspraak past bij een werknemersverzekering?
Een werknemersverzekering....
A
Wordt betaald uit belastinggeld
B
Is gelijk aan het sociaal minimum
C
Is voor als je in loondienst hebt werkt.
D
Behoort tot de sociale voorzieningen.

Slide 3 - Quiz

wat is een volksverzekering?
A
een verzekering die voor iedere inwoner geld
B
verzekering voor mensen van 65+
C
een verzekering voor alleen mensen in loondienst
D
verzekering voor arbeidsongeschikte mensen

Slide 4 - Quiz

Wat is het sociaal minimum?
A
Het minimale bedrag dat je krijgt aan kinderbijslag
B
Het minimale bedrag om van te kunnen leven
C
Tijdelijk loon wanneer je geen werk hebt
D
Het minimumsalaris dat je krijgt als je werkt

Slide 5 - Quiz

Wat is een volksverzekering?
A
AOW
B
WIA
C
WW

Slide 6 - Quiz

Sociale voorzieningen worden betaald van belasting geld. Wat is geen sociale voorziening?
A
zorgtoeslag
B
WW
C
Bijstand
D
huurtoeslag

Slide 7 - Quiz

Sociale zekerheid geldt voor iedereen in Nederland.
Wat is sociale zekerheid?




A
mensen die geen inkomen verdienen, kunnen een uitkering krijgen
B
Iedereen is veilig op straat.
C
Iedereen is vrij om zijn of haar mening te geven.
D
Iedereen mag gebruikmaken van de collectieve voorzieningen.

Slide 8 - Quiz

Sociale verzekering of sociale voorziening?

Bijstandsuitkering
A
Sociale verzekering
B
Sociale voorziening

Slide 9 - Quiz

Sociale verzekering of sociale voorziening?

WW
A
Sociale verzekering
B
Sociale voorziening

Slide 10 - Quiz

Sociale verzekering of sociale voorziening?

Huurtoeslag
A
Sociale verzekering
B
Sociale voorziening

Slide 11 - Quiz

Wat is een verzorgingsstaat?
A
Een land waarin de regering zorgt voor mensen die ziek, gehandicapt, oud of werkloos zijn.
B
Een land waar met behulp van het poldermodel mensen worden verzorgt
C
Een regering die streeft naar volledige gelijkheid van de burgers
D
Een staat die zorgt voor goede snelwegen, bruggen, spoorlijnen, zodat de handel kan groeien.

Slide 12 - Quiz

Wat betekend het solidariteitsbeginsel?
A
Alle mensen moet een deel van hun geld afstaan voor de mensen zonder een inkomen
B
De mensen met een inkomen moeten een deel van hun geld afstaan voor de mensen zonder een inkomen

Slide 13 - Quiz

Wat is een sociale voorziening?
A
Kinderbijslag
B
AOW
C
WW
D
WIA

Slide 14 - Quiz

Wat is het verschil tussen sociale verzekeringen en sociale voorzieningen?
A
Sociale verzekeringen worden betaald uit premies en sociale voorzieningen worden betaald uit belastingontvangsten
B
Sociale verzekeringen zijn voor alle inwoners en sociale voorzieningen alleen voor mensen in loondienst
C
Sociale verzekeringen bestaan uit werknemersverzekeringen en sociale voorzieningen uit volksverzekeringen
D
Sociale verzekeringen gaan uit van het solidariteitsbeginsel en sociale voorzieningen niet

Slide 15 - Quiz

Is accijns een directe of indirecte belasting?
A
Direct
B
allebei
C
Indirect
D
geen van beide

Slide 16 - Quiz

Directe of indirecte belastingen

Loonbelasting
A
Directe belasting
B
Indirecte belasting

Slide 17 - Quiz

Is de omzetbelasting een directe of indirecte belasting?
A
direct
B
indirect

Slide 18 - Quiz

wat is geen gemeentelijke belasting?
A
toeristenbelasting
B
hondenbelasting
C
afvalstoffenheffing
D
loonbelasting

Slide 19 - Quiz

De ozb is een gemeentelijke belasting. Waar staat ozb voor?
A
Ordelijkezaakbelasting
B
Onroerendezaakbelasting
C
Orderzakenbelasting
D
Onderdakzaakbelasting

Slide 20 - Quiz

Wat is de collectieve sector?
A
Van de overheid, wil winst maken
B
Van de overheid, wil geen winst maken
C
Niet van de overheid, wil winst maken
D
Niet van de overheid, wil geen winst maken

Slide 21 - Quiz

Duitsland en België zijn voorbeelden van een ....
A
Planeconomie
B
Sociale markt economie
C
Vrijemarkteconomie
D
Zwarte markt

Slide 22 - Quiz

Wat is nationaliseren?
A
De staat wordt eigenaar van bedrijven
B
De staat gaat toezicht houden op bedrijven
C
De staat voegt boerderijen samen
D
De staat bepaald wie bezit mag hebben

Slide 23 - Quiz

welk land heeft een plan economie
A
noord korea
B
america
C
nederland

Slide 24 - Quiz

Privatiseren is
A
nationaliseren van bedrijven
B
afstoten van overheidstaken naar particuliere bedrijven
C
efficiënter laten werken van een bedrijf
D
opkomen voor het eigen belang

Slide 25 - Quiz

Bij een sociale markt economie grijpt de overheid soms in en wordt dus alles bepaald door vraag en aanbod.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quiz

In welke economie is er veel overheid bemoeienis?
A
Plan economie
B
Vrije markteconomie

Slide 27 - Quiz

Wat is een recessie?
A
een periode dat het economisch goed gaat in een land
B
een periode dat het economisch niet goed gaat in een land
C
een organisatie die capaciteit controlleert
D
een moeilijk woord voor aantal producten

Slide 28 - Quiz

Wat is de collectieve sector?
A
De 1e en de 2e kamer
B
De overheid en de instellingen voor sociale zekerheid
C
Het rijk, de provincies en de gemeentes
D
De overheid

Slide 29 - Quiz

Het is crisis. De overheid kan het volgende doen om de crisis te bestrijden:
A
rente verhogen
B
rente verlagen
C
belasting verhogen
D
banen schrappen

Slide 30 - Quiz

Wat is de particuliere sector?
A
Van de overheid, wil winst maken
B
Van de overheid, wil geen winst maken
C
Niet van de overheid, wil winst maken
D
Niet van de overheid, wil geen winst maken

Slide 31 - Quiz

Wat betekent de subsidie?
De sportclub krijgt subsidie
A
het geld dat je krijgt van de overheid om een project uit te voeren
B
het geld dat je krijgt van scholen om eten te kunnen regelen
C
het geld dat je krijgt van mensen om een project te bezoek

Slide 32 - Quiz

Wat is accijns
A
belasting op een product waar de overheid het gebruik van wil afremmen
B
belasting op de toegevoegde waarde
C
belasting op de winst van grotere bedrijven
D
invoerrechten

Slide 33 - Quiz