Tekstverbanden

H4 tekstverbanden en signaalwoorden
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1,2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

H4 tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 1 - Slide

Programma van de les
  1. Lezen uit je boek
  2. Proefwerk lezen opgeven
  3. Lezen h3

Slide 2 - Slide

22 maart pw lezen h4

Slide 3 - Slide

TEKSTVERBANDEN

Zorgen ervoor dat

woorden, zinnen en alinea's

met elkaar samenhangen.

Slide 4 - Slide

Samenhang
In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea's met elkaar samen. Dit betekent dat ze goed op elkaar aansluiten.

Ik ga naar school. Huiswerk maken is zo vermoeiend. Lekker slapen. 

In de bovenstaande zin ontbreekt de samenhang.

Slide 5 - Slide

Ik ga naar school. ____________ ga mijn huiswerk maken. Huiswerk maken is echt vermoeiend. ____________ ik moe ben ga ik maar vroeg naar bed om lekker te slapen. 
Ten eerste
Daarna
Daarom
Omdat

Slide 6 - Drag question

Samenhang
Een samenhang in een tekst noemen we een verband. Tekstverbanden kun je herkennen aan signaalwoorden. Signaalwoorden geven dus de samenhang 
van een tekst aan. 

Slide 7 - Slide

Hoe herken je verbanden tussen zinnen?


1. Let op de signaalwoorden als je een tekst leest! De signaalwoorden zeggen: Let op! Er komt nu een verband aan.

2. Lees het stukje tekst goed. Onderstreep signaalwoorden.

3. Bedenk steeds: bij welk verband hoort het signaalwoord. Welk verband kan het zijn?

4. Lees de zinnen in de tekst nog een keer. Bedenk of het verband klopt.

Slide 8 - Slide

Opsommend verband 
Dingen worden achter elkaar opgenoemd.

ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook, verder, ten slotte, en, niet alleen..., (-), (1,2,3), (dots)

Slide 9 - Slide

Tegenstellend verband 
Er worden tegenovergestelde zaken genoemd.

maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ofschoon, ondanks dat, aan de ene kant...aan de andere kant.

Slide 10 - Slide

Tijdsverband
- Het tijdsverband geeft aan dat gebeurtenissen in een bepaalde tijdsvolgorde worden genoemd.

Slide 11 - Slide

 Tijdsvolgorde
Eerst bereikten de Nederlandse voetbalvrouwen de kwartfinale, daarna gingen ze door naar de halve finale en vervolgens wisten ze de finale te winnen!

Slide 12 - Slide

Kies het goede antwoord.

Tekstverbanden...
A
...geven alinea's aan
B
...geven het doel van een tekst aan
C
...geven aan hoe alinea's en zinnen met elkaar te maken hebben

Slide 13 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
Ruben is morgen niet op school, maar overmorgen wel.
A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
tegenstellend verband

Slide 14 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
Ik doe dat niet: ten eerste heb ik er geen zin in, ten tweede heb ik er geen tijd voor.
A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
tegenstellend verband

Slide 15 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
Hij was op tijd, hoewel het erg glad was.

A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
tegenstellend verband

Slide 16 - Quiz


'Ook' is een signaalwoord voor
A
een toelichting
B
een tegenstelling
C
een opsomming

Slide 17 - Quiz

Signaalwoorden opsomming
Signaalwoorden tegenstelling
En
Verder
Ten tweede
Ten eerste
1, 2, 3
:
Tegenover
Hoewel
Maar
Echter

Slide 18 - Drag question

TEGENSTELLING
OPSOMMING
maar
en
ten slotte
om te beginnen
toch

Slide 19 - Drag question


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden maar, toch en echter?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
tijdsverband

Slide 20 - Quiz

1. Wat zijn signaalwoorden opsommend verband ?
A
om te beginnen, ook, bovendien, en, daarnaast, vervolgens, verder, ten slotte
B
daardoor, doordat, als gevolg van
C
maar, toch, echter, desondanks, aan de ene kant .... aan de andere kant, daar staat tegenover
D
daarom, dus, omdat, want, namelijk, immers

Slide 21 - Quiz

Is dit een voorbeeld van een tijdsverband: 'Eerst ging ik naar de bakker en daarna naar de supermarkt.'
A
Ja
B
Nee

Slide 22 - Quiz

signaalwoord + verband:

Grote schoonmaak
Opruimen is niet mijn sterkste kant. Rotzooi maken kan ik daarentegen wel goed.

A
Rotzooi - signaalwoord opsomming
B
Grote - signaalwoord toelichting
C
daarentegen - signaalwoord tegenstelling
D
Goed - signaalwoord voorbeeld

Slide 23 - Quiz

Wat is GEEN signaalwoord van tegenstelling?
A
echter
B
toch
C
bijvoorbeeld
D
maar

Slide 24 - Quiz

Wat vind jij van sokken in sandalen? Geef je mening in een paar zinnen. Gebruik minstens twee signaalwoorden (opsomming of tegenstelling).

Slide 25 - Open question

Een signaalwoord voor een opsomming is...
A
Echter
B
Dus
C
Want
D
En

Slide 26 - Quiz

Waaraan herken je een tijdsverband?
A
Gebeurtenissen die in een bepaalde volgorde staan
B
Hoe lang een tekst duurt als je leest
C
Hoe dik het boek is dat je leest
D
Hoe de alinea's elkaar opvolgen

Slide 27 - Quiz

Welke signaalwoorden duiden op een tijdsverband?
A
Eerst, daarna, vervolgens
B
Dus, daarom, immers
C
Niettemin, desondanks, hoewel
D
Bijvoorbeeld, zoals, namelijk

Slide 28 - Quiz

Welk verband zit in de volgende zin: 'Ik kijk veel op Netflix en op Videoland'
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Tijdsverband
D
Oorzaak-gevolg

Slide 29 - Quiz

Welk verband zit in de volgende zin: 'Toen ik vanmorgen wakker werd, deed ik eerst de gordijnen open'
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Tijdsverband
D
Oorzaak-gevolg

Slide 30 - Quiz

Aan de slag!
Maak oefening 1 t/m 10 vanaf blz. 66

Slide 31 - Slide

tekstverband voorwaarde

Een voorwaardelijk verband geeft aan

onder welke voorwaarde(n) iets gebeurt.


Als Piet naar huis komt, ben ik blij.


Slide 32 - Slide

SIGNAALWOORDEN

bij voorwaarde


- als (dan) - indien - tenzij - mits - wanneer -

onder de volgende voorwaarden

- in het geval dat - mocht ... dan -

op voorwaarde dat


Slide 33 - Slide

VOORBEELD

tekstverband voorwaarde

Als ik vandaag mijn kamer opruim,

(dan) mag ik morgen mee naar de Efteling.


Om mee te mogen naar de Efteling, moet ik mijn kamer opruimen.

Voorwaarde = kamer opruimen

Slide 34 - Slide

tekstverband oorzaak/gevolg

Een oorzaak/gevolg geeft aan

waarom iemand iets doet of vindt.


Slide 35 - Slide

VOORBEELD

oorzaak/gevolg

Voor het proefwerk van biologie had ik een slecht cijfer,

want ik heb er niet goed voor geleerd.


De reden van het slechte cijfer is

dat ik niet geleerd heb voor het proefwerk.


Slide 36 - Slide

De jongens in mijn klas leggen de lat niet al te hoog. Neem bijvoorbeeld Lex. Hij gaat altijd voor een 5,5.
A
voorbeeld
B
oorzaak/gevolg
C
voorwaardelijk verband

Slide 37 - Quiz